De Kroegkapper

 

Midden in de zomer moest mijn vader tegen wil en dank mee naar de binnenstad om nieuwe kleren te kopen. Mijn vader had een hekel aan winkelen.

Meestal zei hij tegen mijn moeder:

"Marie ( niet dat ze Marie heet hoor, nee als hij in een goede bui was dan was Marie een soort van geuzennaam voor haar) Marie, ik neem een snippermiddag en we gaan inkopen doen."  

Dit keer viel die snippermiddag op een maandag. Ik had vakantie, mijn moeder deed alles wat ze normaal ’s middags zou doen, nu in de morgen en tegen een uur of een was de hele familie gereed om te vertrekken naar de binnenstad.

 

Kleding werd over het algemeen gekocht bij C&A. Behalve zijn kostuums. Als het niet anders kon werden ze bij de firma Hazenberg, een gerenommeerd kledingbedrijf in de Amsterdamse Kinkerstraat, aangeschaft. Het allerliefst haalde hij ze in het zwarte circuit want daar had hij dus, een mannetje voor.

Dat mannetje werkte bij het pas nieuwe confectiecentrum. Wat hij daar deed is mij nooit duidelijk geworden, maar kostuums, jassen en damesjassen, echte bontjassen (konijnenbont, maar bont!!) waren bij hem voor een zeer schappelijke prijs te koop. Vooral de kostuums van de firma Westburry waren in die tijd zeer geliefd. Dat mannetje was vaak  in zijn stamkroeg, Café de Dam in de Damstraat, te vinden op de maandagmiddagen.

Nadat we C&A onveilig hadden gemaakt, en ik was voorzien van nieuwe kleren en mijn moeder ook het nodige nieuwe spul haar eigen had gemaakt, was het de beurt aan mijn vader. Na wat afkeurend te hebben rondgehangen op de herenafdeling, kon hij, naast wat hemden en nieuwe onderbroeken, niets van zijn gading vinden. Hoe mijn moeder ook haar best deed om het ene na het andere pak de hemel in te prijzen, niets was naar zijn zin. De felheid waarmee hij alles af wees deed vermoeden dat het een vooropgezet plan was, wat zich langzaam ontvouwde daar op de heren afdeling van C&A.

Na het zoveelste ‘nee’ keek hij op zijn horloge. Dit gebeurde met een blik van iemand die nog een afspraak heeft en niet te laat wil komen. Quasi verbaasd zei hij tegen mijn moeder: “tjeeeee, is het al weer over drieën?  Goh, wat vliegt die tijd hé!!”

“Ik heb een goed plan, we stoppen ermee voor vandaag en we gaan even naar Jantje Vader (Jan Vader was de eigenaar van café de Dam, gelegen aan de Damstraat met uitzicht op de Bijenkorf) we drinken even wat en kijken even of die gozer van die Westburry pakken er is, misschien heeft hij wel wat bij zich?”

 

Het werd gepresenteerd alsof het een spontane ingeving was. Ik was er onmiddellijk een voorstander van. Ik had de buit binnen en een bezoek aan de kroeg ter afsluiting bracht alleen maar meer gezelligheid. Mijn moeder daarin tegen wierp onmiddellijk bedenkingen op. Ze zag de bui al hangen, als we eenmaal in die kroeg waren neer gestreken dan kon dat best wel eens een latertje worden omdat mijn vader dan meestal met geen stok meer in beweging te krijgen was.

Mijn moeder had de argumenten om toch maar niet de kroeg in te duiken al klaar:

“Ben, dat lijkt me geen goed plan. Ik heb het eten voor vanavond nog niet helemaal klaar en Joop, de kapper staat om half zeven voor de deur. Dus dat wordt niks, veel te weinig tijd.”

Mijn vader, ook niet voor een gat te vangen, zei:

“Oh, maar dat is niet zo heel erg, als je het eten toch nog niet helemaal klaar hebt nemen we gewoon even wat chinees mee voor thuis en dan zijn we ruimschoots op tijd voor Joop.”

Als laatste en zwaarste argument voegde hij er nog even aan toe dat het voor die jongen ook wel even gezellig was om samen met zijn ouders wat te drinken,

“Trouwens voor jou is het ook wel even gezellig om er even uit te zijn.”  Hij toverde er dus nog een argument aan toe, terwijl hij een arm om haar middel sloeg.

 

Ik kende die ouwe charmeur lang genoeg om te weten dat mijn moeder van zelf door de knieën zou gaan als hij maar de juiste toon aansloeg. Hetgeen ook onmiddellijk gebeurde, wel stelde ze nog even snel een paar eisen.  

“Nou vooruit dan maar, we zijn er nu toch bijna. Maar…… ik trek niet me jas uit en we zorgen dat we op tijd thuis zijn, hé”

Mijn vader en ik stonden om het hardst te knikken en het slecht was bepleit. Op naar de Damstraat!!

Op naar café "de Dam"

Zo tegen vieren kwamen we binnen in café de Dam. Tegen deze klok begon ook meestal een beetje het borreluurtje opgang te komen. Het was er al gezellig druk. Reisleiders van touringcars kwamen hun ervaringen uitwisselen en de fooien werden verdeeld, de halve redactie van de Telegraaf (die toen nog op de Nieuwe Zijds Voorbugwal zat) hing er rond, de Bloemenman, Louitje Keizer, die na een paar borrels als een volleerde operazanger La bohème ten gehore bracht. De vaste klanten welke bestonden uit omwonende en veel personeel uit de omringende cafés. Ach te veel om op te noemen eigenlijk.

Kortom het was een gezellige boel. Bij binnenkomst ging er een geroezemoes van herkenning door de kroeg. Nog voordat mijn ouders een zitplaats aan de bar hadden gevonden hadden ze al drie, vier consumpties te goed van een aantal vaste klanten. Dat waren de eerste voortekenen dat het bezoek waarschijnlijk toch langer ging duren dan dat mijn moeder in gedachten had. 

“Kom, Johanna, dan neem ik je jas even aan, mag jij op mijn kruk zitten” bood een van de bekende stamgasten aan. Mijn moeder zei nog dat dat niet nodig was omdat we toch meteen weer weggingen. Terwijl ze dit zei, werd er een klein limonade glas met ijsblokjes voor haar neergezet met en flesje bitter lemon. 

“Zal ik er maar meteen een ‘bessen met ijs naast zette, Jopie” vroeg Bolle Piet.

Bolle Piet was een van de vaste barkeepers die al jaren achter de kist stond in café de Dam. Dat hij Bolle Piet werd genoemd was logisch. Piet had een postuur waarbij breedte vrijwel gelijk was aan hoogte. 

Even twijfelde mijn moeder over wat ze zeggen zou. Die twijfel werd haar fataal op dat moment zei Piet:

“Ik zal er wel veel ijs in doen” zonder een verder antwoord af te wachten.

 

Ik hoorde mijn moeder iets mompelen van “nou vooruit dan, eentje”. Er werd een groot glas neer gezet met behoorlijk wat ijs erin, daar werd de flesbessenjenever boven gehouden en er werden zeker drie borrels over het koude ijs heen gegooid. “Ho Piet, stop.” Klonk het vertwijfeld. Piet stopte onmiddellijk en keek voldaan naar hetgeen hij had neergezet.  Hij keek mijn moeder aan en zei: “zie je nou, dat ik wel luister naar je”

De Man die zo welwillend zijn kruk had afgestaan aan mijn moeder, onder nam nog een poging om haar uit haar jas te krijgen.

“Kom op Jo, voordat je die borrel op het ben je een kwartier verder, geef mij je jas nou maar even dan hang ik hem op en haal hem weer voor je als jullie weggaan.”

De aanblik van de drie dubbele bessenjenever deden haar besluiten om maar op zijn voorstel in te gaan en haar jas te overhandigen.

Mijn vader was inmiddels het middelpunt van de belangstelling, het was voor hem een vreemde dag om op borrel tijd binnen te komen. Veel oude bekende die hij al een tijd niet meer gezien had waren aanwezig. Het gevolg was dat het tempo waarin gedronken en geschonken werd behoorlijk hoog lag. Mijn vader informeerde bij Bolle Piet of hij de ‘pakken man’,  zoals de man van het confectiecentrum werd genoemd, al had gezien.

“Nee”, was het antwoord “Meestal komt hij zo tegen een uur of half vijf, vijf uur” 

“Mooi, dan wachten we nog even en we nemen er nog een” Hierbij deed mijn vader verwoede pogingen om de niet veel goeds voorspellende blikken van mijn moeder te ontwijken. 

Het was oergezellig en de tijd vloog voorbij.

Voordat mijn vader er goed en wel erg in had was het al over vijven. Mijn moeder had inmiddels haar driedubbele bessen naar binnen gewerkt en onder protest nog een tweede. Een blik op de klok leerde haar dat het kwart over vijf was. 

“Ben, we gaan. Anders staat straks Joop voor een dichte deur!”

De toon was er een die geen tegenspraak dulden. 

Juist opdat moment ging het zware rode floersgordijn open en daar stapte de pakken man binnen. Hij werd ontvangen alsof hij de cup met de grote oren had gewonnen. De hele kroeg leefde mee met mijn vader en zijn wens om een paar pakken te bemachtigen. Nog voordat de ‘pakkenman’ kon gaan zitten duwde Piet hem al een colaatje pils in zijn handen.

“Die heb je van Ben” terwijl hij op mijn vader wees. De ‘pakkenman’ stak het glas omhoog en riep tegen mijn vader “lagajem” wat de Bargoense uitdrukking is voor proost.

Mijn vader legde een arm om hem heen en zei: “Heb je mijn maat bij je?” De man bekeek mijn vader van onder tot boven en zei: “Maatje 56 is geen probleem Ben, Ik drink even mijn pilsje op en dan haal ik ze even.” 

De klok liep inmiddels tegen kwart voor zes. Mijn moeder begon nu echt nerveus te worden. “Ben dit gaat niet goed. We moeten naar huis anders staat Joop dadelijk voor niks voor de deur.”

“Marie, ik ben bijna zover dat we kunnen. Die pakkenman gaat zo even een paar kostuums halen, ik pas ze even boven en dan gaan we.”

Inmiddels stond de ‘pakkenman’ al weer aan de andere kant van de kroeg met een nieuwe voorraad drank in zijn handen te keuvelen met een van de ander stamgasten. De tijd verging en er was geen beweging te krijgen in die pakkenman.

 

Weer ondernam mijn moeder een poging om mijn vader in beweging te krijgen en hem de ernst van het geheel in te laten zien.

“Ben, Joop staat dadelijk voor een dichte deur. Jij en die jongen moeten geknipt worden. Jullie zien er niet uit.” Dat ‘jullie zien er niet uit’ was meer een poging om valse druk uit te oefenen en zijn ijdelheid aan te spreken, want ik ben ervan overtuigd dat niemand kon zien dat wij een week niet geknipt zouden zijn.

 

Mijn vader keek een beetje hulpzoekend om zich heen en ineens had hij het licht gezien, hij keek mij aan en zei:

“Jij gaat nu ome Joop bellen en zeg hem maar dat hij niet naar huis moet komen maar dat hij op zijn fietsje even hier naar de Damstraat toekomt dan kan hij ons hier knippen. Dat is toch wel goed hé Piet?”

Nou zou het Piet een zorg zijn, die vond alles best zolang de stemming er maar inzat en hij knikte dus driftig ja tegen mijn vader.

Dit werd mijn moeder te gortig:

“Ben jij nou helemaal….. Dat gaat niet door hoor. Je gaat je zelf niet voor schut zetten hier. Dat gaat niet door.”

Nou het ging dus wel door.

Wat mijn vader eenmaal in zijn kop had dat kreeg je met geen tien paarden er meer uit.

“Hoe kan ik me nou voor schut zetten als ik netjes mijn haren laat knippen?”

was zijn antwoord !

 

Ik luisterde naar mijn vader, niet altijd en niet uit gewoonte, maar deze keer zag ik er de winst wel van in. Als het een beetje mee zat ging dit keer die knipbeurt aan mij voorbij.

Het telefoonnummer van Ome Joop was snel gevonden. Ik draaide het nummer (ja echt, je had toen nog telefoons met een ordinaire draaischijf!) aan de andere kant melde zich de vrouw van Ome Joop. Ik vroeg of hij er nog was.

“Nou jongen je hebt geluk, hij heeft net zijn tasje ingepakt en wilde net naar jullie op weg. Ik geef je hem zelf wel even, daar komt hij!”

Na wat geroezemoes aan de andere kant van de telefoon, klonk de donkere stem van Ome Joop.

“Dag jongen, vertel het eens” was zijn reactie.

Ik deed het hele verhaal uit de doeken, tot in de fijnste details en tot slot zei ik:

“Nou en toen zei die dat ik u moest bellen en moest zeggen dat u hier na toe moest komen om hem te knippen en dat u dan een borrel extra kreeg”

 

Even was het stil aan de andere kant, er klonk wat geschuifel.

“Goed, zeg maar tegen je vader dat die extra borrel de doorslag heeft gegeven. Ik ben onderweg !!”

Terug in het café bracht ik mijn vader en moeder op de hoogte dat ome Joop onderweg was, mijn moeder schudde even haar hoofd en keek mijn vader aan.

“Je bent echt niet goed bij je hoofd hoor, waar ga je je nou laten knippen. Hier binnen kan dat niet dan ligt alles onder de haren, waar ga je dat nou doen?”

Mijn vader bedacht zich geen moment en zei:

“Gewoon op een kruk, hier op de stoep voor het raam. Dan hebben we binnen geen troep, dus dat is mooi. Nou wil ik nog wel een borrel !”

Het probleem was opgelost.

 

Er klonk een luid applaus toen het rode gordijn met een zwier open ging en ome Joop het etablissement binnen trad.

Keizer, de zingende bloemen man, zette spontaan ‘de Barbier van Sevilla’ in zodat het niemand meer kon ontgaan dat de kapper was geariveerd.

“gelijk ondernam mijn moeder nog een poging om het tij te doen keren en mijn vader en de kapper richting huis te laten gaan. Dit was echter onbegonnen werk, ze staakte nu ook definitief haar pogingen.

“Jullie doen maar! Ik wil er niets meer mee te maken hebben!” waren haar laatste woorden.

Ome Joop had zich een weg gebaand door het drinkende publiek tot bij mijn vader. Hij keek hem aan en vroeg met een schuine blik: “dorstig dagje geweest hé jongen, als ik het zo bekijk.” Hij verwachte geen antwoord op de retorische vraag.

“Wil je eerst een borrel of wil je meteen aan het werk? “ was de vraag van mijn vader aan de kapper.

“Geef me eerst maar een ‘jonkie’ om erin te komen!” voegde hij er nog snel aan toe.

 

Na de borrel in keer naar binnen te hebben gegooid was het zover.

Dwars door de kroeg werd een barkruk naar de deur doorgegeven, daar achteraan mijn vader met een kopstootje in zijn handen en tot slot de ouwe wat vergrijsde toneelkapper met een aktetas in de hand.

In een vreemdsoortige polonaise ging de stoet naar buiten, gevolgd door minstens de helft van de café gasten, die dit tafereel wel even van dicht bij wilde meemaken.

De Barkruk werd neer gezet voor de etalageruit van het café, ome Joop was begonnen zijn knipgerei uit zijn tas te halen en dat werd neer gelegd in de vensterbank, grijp klaar dus.

Het witte kapperslaken werd demonstratief uit geklopt en om mijn vaders hals gedrapeerd. Mijn vader had inmiddels plaats genomen op de barkruk met in zijn ene hand een glas bier en in zijn andere hand een jonge borrel." Deze beide dreigde nu onder het laken te verdwijnen. Ook daar was rekening mee gehouden. In het laken zaten twee sleuven, waardoor je je handen naar buiten kon steken, het geen ook onmiddellijk gebeurde. Daar zat hij dus, op een barkruk met een wit laken om zijn nek en twee handen dwars door het laken met elk een glas. Het was een komisch gezicht ! 

 

Ik stond inmiddels aan de overkant van de straat zodat ik een beter zicht had op het plaatje. Naast de toeloop van gasten uit het café had zich het bericht snel verspreid en ook uit de andere omliggende kroegen kwamen nu de gasten naar buiten om het niet alledaagse tafereeltje van dicht bij gade te slaan. Ook de passanten bleven verbaasd staan. Veel Amerikanen met grote fototoestellen op hun buik, bleven verbaasd staan.

Veel , heel veel opmerkingen natuurlijk aan het adres van mijn vader en zijn kapper. Vragen ook, vooral van de toeristen. Ze wilde weten of dat een gebruikelijke combinatie was Café en kapper op een locatie. Of het gebruikelijk was in oud Amsterdam dat de klanten op straat werden geknipt.

 

De oploop begon grootse vormen aan te nemen en het doorgaande verkeer begon hinder te ondervinden van de blokkade door alle toeschouwers. Mijn vader zijn glazen waren zeker nog tweemaal bijgevuld en ik zag ome Joop in ene zwaaien met dat enge witte kwastje van hem. Meestal was dat een teken dat de knipbeurt ten einde liep. Het laken werd van mijn vaders nek gehaald en demonstratief uitgeschud.  Mijn vader stond op van de barkruk en een oorverdovend applaus steeg op uit de omstanders. Mijn vader nam het applaus met een lichte buiging in ontvangst en wees naar de kapper, alsof die de hoofdrol had vervuld. Hij kreeg mij in de gaten aan de overkant en keek me aan: “kom op, jij bent aan de beurt!” Dacht het toch echt niet!!” was mijn antwoord, via de buitenkant van de menigte zag ik kans om de kroeg in te vluchten. Ook binnen werden ze weer met applaus ontvangen en het is nog laat geworden. Zo laat dat ome Joop niet meer met zijn fiets naar huis kon maar er een taxi besteld moest worden om hem heelhuids weer thuis te krijgen.

 

De volgende ochtend liet mijn moeder weten aan mijn vader dat we nooit, maar dan ook nooit meer op maandagmiddag, als de kapper ’s avonds kwam, kleren zouden gaan kopen. Het was mooi geweest. Er is ook verder nooit meer een woord gewisseld thuis over het voorval. 

Ook twee weken later niet, toen ome Joop weer gewoon op tijd op de maandagavond voor de deur stond!