Een BN'er in de tram

Naast het bedienen van Oud-Zuid en de Pijp reed lijn 24 ook door de binnenstad. De eigenlijke Binnenstad begon zo’n beetje bij het Weteringscircuit. ‘

Vandaar richting Centraal station, ging het via de Vijzelgracht, de Vijzelstraat, het Muntplein. Dan verder over het Rokin naar de Dam en dan het Damrak langs de beurs van Berlage en via de Prins Hendrikkade (voor de st. Nicolaaskerk langs) en de Kamperbrug (ook wel de Oostelijke toegangsbrug, genoemd) kwam je uit op de standplaatsen van de tram- en buslijnen die gebruik maakte van de oostelijke zijde van het Stationsplein. De standplaats was midden in het hele gebeuren op dat stationsplein. Een beetje ter hoogte van het Noord-Hollands koffiehuis, met zijn terras boven en aan het water, een beetje naar de middentoegangsbrug toe. stond dan ook nog de haringkar.

 

Op het plein voor het centraal station was altijd wel iets te doen, in ieder geval zag het er de hele dag zwart van de mensen. Mensen die kwamen en mensen die gingen. Maar ook mensen die hun nering op en om het plein verdienden maakte deel uit van de krioelende massa die zo kenmerkend is voor Amsterdam. Wat je dus met recht kon noemen, het kloppende hartje van Amsterdam. Naast de vele, vele toeristen had je ook een scala aan vaste klanten van een verschillend pluimage. Het vreemde was dat jij je vaste passagiers, door de loop der jaren wel leerde kennen. Maar dat je heel vaak zag dat mensen, die jarenlang en jaren achter elkaar, op exact hetzelfde tijdstip, met exact dezelfde tram, mee gingen voor hun dagelijkse ritje, van elkaar geen idee hadden wie ze waren of waar ze naar toe gingen. Al die mensen kenden elkaar niet en een klein gedeelte kende, of misschien moet ik wel zeggen herkende, slechts de bestuurder van de tram waar ze mee meegingen.

 

Vreemd, zoveel mensen die dagelijks dezelfde gang maken, vaak dagen achter elkaar, die hetzelfde doen en laten en toch, elkaar straal voorbijlopen zonder te groeten. Zie hier de sociale teloorgang van een wereldstad in een notendop. Ach, het is natuurlijk een illusie om te denken dat je daar als trambestuurder ook maar enigszins verandering in zou kunnen brengen. Grappig was wel om te zien dat “soort zoekt soort” ook hier opging. Je kon, als trambestuurder, de passagiers een beetje indelen naar hun komaf.

 

Niet zo zeer hun sociale status, als wel de wijk waar ze vandaan kwamen en tot wie ze zich aangetrokken voelde.

Daar had je de groep “BN’ers”. U kent ze wel, dag in dag uit met de snoetjes op TV en dan maar vriendelijk lachen en de indruk geven dat ze de “boy or girl next door” zijn. Zo gewoontjes mogelijk overkomen, niet uit de hoogte, toegankelijk en vriendelijk naar iedereen……….. Ja, ja.

 

Maar alleen als er een televisiecamera in de buurt is dan. In het echte leven ging het meestal iets anders.

Gesloten, kraag omhoog, ronduit nors, niet toegankelijk, kortom geheel anders als dat ze zich op tv

voordeden.

Ik heb eens een “oudere” presentator van studio sport, (juist, die zich altijd neer zet als een lopende encyclopedie op schaatsgebied en wielrennen) die toen der tijd op de Stadionweg woonde, horen uitleggen dat dat dus precies het verschil was tussen “aan het werk zijn en vrij zijn” Hij vond dus dat ze “in het wild” niet die pose op hoefden aan te nemen die ze hadden als ze aan het werk waren. Hoe ik dat weet, hoor ik u denken, wel ik was erbij dat hij dat, op een niet mis te verstane toon, uitlegde aan een knulletje van een jaar of elf.

 

Op de Stadionweg hoek Beethovenstraat was hij ingestapt.

Nors kijkend en, zoals gewoonlijk, niets zeggend liep hij, kennelijk in gedachten verzonken, de tram in en liet zich, hoorbaar, vallen op de bank achter de bestuurderscabine.

Het blaadje, met een foto van een honkbalspeler, werd opengeslagen en diende als een soort schild om herkenning te voorkomen en om vreemde op afstand te houden. De hele weg zat hij zo te zitten en quasi te lezen. Tot aan het Weteringscircuit had hij nog geen bladzijde omgeslagen.

 

We verlieten het Weteringscircuit en reden de Vijzelstraat in. Ik kwam aan rijden op de halte Prinsengracht. Daar stond hij. Een ventje van een jaar elf. Maling aan de hele wereld. Hij had een uitstraling als was het een kruising tussen Pietje Bel en Kruimeltje. Hij stond aan de kop van de halte te wachten, vriendelijk zwaaiend alsof hij een bekende zag en blij was dat hij werd herkend. Ik zwaaide terug en zette de tram zo neer dat de jongen precies voor de voordeur stond. Hij kwam druk keuvelend binnen, zei “dag bestuurder” tussen de verhalen van wat hij had meegemaakt op school en wat hij vandaag nog allemaal van plan was. Ik knikte wat en glimlachte tegen hem. Hij verwachte ook geen antwoord, dat hij zijn verhaal kwijt kon was voldoende.

 

De bekende, presentator zat nog steeds, diep weg gedoken nog steeds op de eerste bank achter de bestuurderscabine. Hij had naast ‘boekje lezen’ zijn ook zijn ‘vrije tijdsblik’ al op gezet. Er kon uit zijn blik reeds worden opgemaakt dat het absoluut onverstandig was om hem aan te spreken. Niemand maakte dan ook aanstalten om een poging daartoe te wagen. Tot het moment dat het knulletje instapte ging het dus allemaal goed, niemand had de euvele moed om hem aan te spreken.

 

Het knulletje echter verstond dit non-verbale gedrag niet.

Of hij had er gewoon ronduit maling aan.

Hij liep, onbevangen en heel enthousiast, als het ware recht op de presentator toe. Deze ging een beetje meer recht zitten en trok zijn regenjas wat strakker om zich heen als ware het een harnas dat nog even recht getrokken wordt alvorens men de strijd aangaat, alsof deze hem moest beschermen tegen het opdringerige gevaar van dit naderend onheil.

 

Het jongetje, verstomde en bleef recht voor hem staan. Het knulletje keek hem aan met zo’n vragende blik

Van „ben je het nou of ben je het niet‟. De presentator begon zich nu pas echt ongemakkelijk te voelen en

draaide wat onrustig heen en weer op het bankje.

Er verscheen een brede glimlach op het poppenkoppie van het kind. Hij keek nog is goed en riep vol enthousiasme uit:

“Ik ken u. U bent van de tv, u verteld altijd wat ze verkeerd doen!” en hij vervolgde

“Mijn vader zegt dat u het altijd beter weet en dat u het zelf maar eens mot doen. Dat zal hem dan vies tegen vallen, zegt mijn Pa altijd.”.

“Mijn moeder vindt u wel een aardige gozer, hoor. Alleen moet u niet meer van die rare truien aan trekken bij het schaatsen, das niet goed voor de beeldbuis zegt ze dan. Die gaat dan helemaal trillen en das niet goed”. Mijn broertje vindt dat u altijd een………………..”

 

Op dit moment was er dus, kennelijk, een grens bereikt bij de populaire presentator. Hij kapte de jongen af door een beetje naar voren te buigen, de jongen dreigend aan te kijken en hem toe te snauwen,

“Het interesseert mij helemaal niets wat die familie van jou van mij vindt en ik wil het ook helemaal niet weten. Ik wil dat je doorloopt en mij met rust laat, begrepen.?! Ik ben niet aan het werk en hoef die flauwekul allemaal niet aan te horen”

 

Deze opmerkingen, uitgesproken in een volume dat een stadionomroeper niet zou hebben misstaan, ontlokte een zucht van verontwaardiging onder de medepassagiers, het leek hem niet te deren. Binnen tien seconden was het imago van vriendelijke en toegankelijke keuvelaar ten gronde gericht. Het knulletje was een half pasje achteruit gaan staan en nam als het ware een beetje afstand van de presentator, keek hem aan en nam hem van onder naar bovenop. Keek hem toen weer recht in zijn gezicht aan en wachtte even. Er viel een pijnlijke stilte. De presentator fronste zijn wenkbrauwen en keek, zo mogelijk nog bozer naar het menneke voor hem en beet hem slechts een woord toe:

Nou?”

 “Wat nou, nou” zei het knulletje

“Mijn broertje vindt u altijd een heel aardige meneer” riep hij er nog achteraan.

“Nou en ik dus niet, ik vond u altijd al een heel nare man en nou weet ik dus dat ik gelijk heb”

 

De woorden werden heel rustig en zelfverzekerd door hem uitgesproken, klonken absoluut niet onbeschoft en waren zeer duidelijk. Hij keek de man nog steeds strak in de ogen bij het uitspreken van die laatste woorden. Toen hij de laatste punt zette, draaide de jongen zijn hoofd van de presentator af en liep de tram in. De presentator in opperste verwarring achter latend. Hij was, met recht, met stomheid geslagen. De rit verliep verder zonder noemenswaardige incidenten, de jongen stapte uit op de Dam, vertelde in het voorbij lopen dat hij naar de Bijenkorf moest om wat te halen voor school. De presentator werd geen blik meer waardig gegund. Bij het uitstappen klonk nog een vrolijk “dag bestuurder, tot straks” als afscheid.

 

We draaide het stationsplein op, de presentator stond langzaam op toen ik op de Oostelijke toegangsbrug op reed, zo naar de standplaats van lijn 24. De man stond pal voor de voordeur te wachten totdat hij kon uitstappen. Ik wachtte met de deur open te doen, hij draaide zich half om naar mij en keek me vragend aan. Nog steeds zonder een woord uit te brengen. Ik deed de deur open en liet hem uitstappen. Ondertussen kwamen de eerste passagiers al voor bij die het hele tafereeltje hadden meegemaakt. Een wat oudere man riep, in het voorbij lopen, “kapsones!” ik kon een gniffel niet onderdrukken.

Toen hij uitstapte heb ik hem nog een fijne dag gewenst en nog een advies meegegeven:

“Ga maar geen kinderprogramma presenteren, lijkt me niet echt jouw ding!”

Als blikken konden doden dan…………

 

Ach je maakt wat mee, als bestuurder