Een ijssie eten

 

Lijn 24, de binnenstad en de daklozen

 

Een IJssie!!

 

 

Zoals de meeste van jullie reeds weten, heb ik in mijn werkzame leven een aantal jaren door gebracht voor op de bok van de Amsterdamse tram.

Ik moet zeggen, het was een feest!

 

Trambestuurder in Amsterdam betekend “never a dul moment” Lachen en huilen ligt nergens dichter bij elkaar dan bij Gemeente Vervoer Bedrijf (GVB) in Amsterdam tijdens de zeventiger jaren. Ik bedoel dan niet alleen de humor op straat maar ook organisatorisch heb ik later nooit meer een bedrijf meegemaakt dat er ook maar enigszins erop leek.

Het openbaar vervoer bracht al die Amsterdammers en de bezoekers van A naar B of liever gezegd: van Hot naar Her. Amsterdam, ook de stad waar de humor op straat ligt of zoals Wim Sonneveld het destijds al zei “De Humor legt op straat menheer Zonneberg, je mot het alleen willen zien” Dat advies heb ik altijd goed in mijn oren geknoopt, goh wat heb ik vaak een lol gehad, soms om kleine dingen, soms om grote dingen. Verdriet, met een lach en een traan, was er ook. Uiteindelijk overwon de lol. Een aantal van die gebeurtenissen zijn te mooi en te leuk om ze niet te willen delen.

 

De Binnenstad

Naast het bedienen van Oud-Zuid en de Pijp reed lijn 24 ook door de binnenstad. De eigenlijke binnenstad begon zo’n beetje bij het Weteringscircuit. Vandaar richting Centraal station, ging het via de Vijzelgracht, de Vijzelstraat, het Muntplein. Dan verder over het Rokin naar de Dam en dan het Damrak langs de beurs van Berlage en via de Prins Hendrikkade en de Kamperbrug (ook wel de Oostelijke toegangsbrug, genoemd) kwam je uit op de standplaatsen van de tram- en buslijnen die gebruik maakte van de oostelijke zijde van het Stationsplein. Een beetje ter hoogte van het Noord-Hollands koffiehuis, met zijn terras boven en aan het water, een beetje naar de middentoegangsbrug toe stond dan ook nog de haringkar, Op het plein voor het centraal station

Er was altijd wel iets te doen, in ieder geval zag het er de hele dag zwart van de mensen. Mensen die kwamen en mensen die gingen. Maar ook mensen die hun nering op en om het plein verdienden maakte deel uit van de krioelende massa die zo kenmerkend is voor Amsterdam.

Wat je dus met                recht kon noemen, het kloppende hartje van Amsterdam.

Amsterdam kent een groot aantal daklozen, dat is nu zo en dat was in het midden van de jaren ‘70 ook het geval. Veelal worden ze met de nek aangekeken. Als vies en vervelend beschouwt en ook zo behandeld. Natuurlijk is er een percentage dat het bestaan op straat aan zichzelf heeft te danken. Het is echter iets te gemakkelijk om hen allen over een kam te scheren. Even zoveel daklozen, evenzoveel verhalen er achter elke dakloze schuilgaan. Als je de tijd en de moeite neemt om de verhalen aan te horen, moet je vaak de conclusie trekken dat er toch ook veel, heel veel trieste gevallen tussen lopen. Vaak zijn ze herkenbaar aan het feit dat ze hun hele bezittingen mee slepen in plastic tasjes. Er zijn er zelfs die zich de ‘luxe’ permitteren om hun handel, gemobiliseerd, mee te nemen. Die zie je dan lopen met een winkelwagentje van Albert Heijn met daar in hun hebben en houwen. 

 

Het was hartje zomer.

De bekende uitdrukking dat de mussen dood van het dak vielen kon niet beter van toepassing zijn dan op die dag. Het was al dagen achtereen boven de 25 graden en de stad leek te koken. Je merkte aan de tolerantiegraad van de passagiers dat de hitte de gemoederen evenredig liet stijgen. Bij het minste geringste ontstonden woordenwisselingen, die met klimmen van de temperatuur in aantal en in felheid toenam. Moeders met jengelende kinderen. Toeristen die steen en been klaagden. Oudere mensen die soms dreigde bevangen te raken door de extreme hitte. In de tram was het nog een paar graden hoger dan daarbuiten. De trams waren bij deze temperaturen ook niet meer te koelen. Een volle tram bij temperaturen boven de 25 graden is niet de meest prettige plaats om te verblijven. Helemaal niet als zo’n tram dan ook nog eens, om de haverklap stil moet staan. De infrastructuur in Amsterdam was dusdanig dat dat helaas, vaker voorkomt dan dat men zou willen.

Ook die dag was het dus weer een gekkenhuis in de binnenstad.

De temperaturen liepen op en er was bijna geen doorkomen aan. Na een rit met irritaties en veel, heel veel oponthoud en dus evenzoveel gemopper van de oververhitte passagiers was daar ook nog eens een Touringcar van de Firma Lindberg die de doorgang blokkeerde op het Damrak.

De bestuurder van de bus, een chauffeur die het allemaal al eens had meegemaakt, een man die al op een leeftijd begon te raken dat het niet ophield bij grijze haren boven zijn oren, was absoluut niet van plan om zich bij deze hitte druk te maken of een tram er nou wel of niet langs kon, het maakte hem allemaal niets uit. Hij was bezig zijn passagiers uit te laden bij rederij Plas, een van de oudste rondvaart rederijen die Amsterdam rijk is. Ik opende een zijraampje van de bestuurderscabine en riep tegen de chauffeur.

“Wat denk je vader, gaat het nog lang duren?” Staan blijven met een hete tram vol morrende mensen, iets anders zat er gewoon niet in. Voor dit soort gevallen had ik altijd een boek of een krant bij me. Ooit eens geleerd van een wat oudere collega, die zei altijd: “als je niet verder kan, je niet opwinden maar je energie nuttig besteden. Pak een boek en geniet, wie wordt er nou in Amsterdam betaald om tijdens het werk rustig een boek te lezen, toch! Dus geniet er maar van!

Ik maakte aanstalten om mijn boek uit mijn tas te halen en draaide me om naar links. Gelijk keek ik naar de drukte bij de ijswinkel van Jamin, naast het kantoor van Lindberg, waar het een drukte van jewelste was. Lange rijen wachtende, moeders met kinderen die allemaal aan het ijs gingen. Ook mensen die al een ijsje hadden bemachtigd en op zoek waren naar een geschikt plekje om het ijsje te verorberen. Men zat lekker daar, op een van de vele bankjes die langs het trottoir stonden.

Automatisch liet ik ook mijn blik langs de bankjes gaan en zag alleen maar genietende mensen zitten. Plotseling viel mijn oog op een mevrouw.

Ze zat op een van de bankjes, op het uiterste hoekje ervan. Ze had een gigantische hoeveelheid plastic tasjes om haar heen verzameld, waaruit je onmiddellijk de indruk had dat het om een dakloze ging. De plastic tasjes stonden in een halve cirkel, als een soort fortificatie, om haar heen en op elkaar. Het was haar eigen vesting. Haar plekje op deze barre wereld en dat plekje had ze zo dicht gebouwd dat er niemand het in zijn hoofd haalde om in haar buurt te komen.

Ze had een zware bontmuts op en een net zo zware bontjas aan die tot op haar enkels viel. De bontmuts droeg ze, zoals een militair zijn helm draagt en de jas deed meer denken aan een ouderwets harnas. Ik verbaasde me over wat ik zag. Bloed en bloedheet en dan een beeld dat op Antarctica niet zou misstaan. Ik kon met moeite een glimlach onderdrukken. Toen ik nog wat beter keek was duidelijk te zien dat het zweet onder haar bontmuts van gutste. Het liep werkelijk als een klein riviertje in haar nek. Plotseling bracht ze haar rechterarm omhoog, haar hand stak boven haar bontmuts uit. In die hand hield ze angstvallig een hoorntje met ijs boven haar hoofd.

Net toen ik me zat af te vragen wat ze nu van plan was, maakte ze een vloeiende beweging met haar hoofd in de richting van haar pols, ze stak nu haar tong uit en likte haar onder arm schoon. Ze bewoog haar grote rosé tong, van haar onderarm naar haar hand en zat zichtbaar te genieten.

 

Het gesmolten ijs droop langs haar hand en pols zo haar mouw in van de zware bontjas. Ik heb nog nooit iemand zo afgrijselijk, maar met smaak zien genieten van een ijsje als die dame op het Damrak. Ik hoorde het gemor bij mij in de tram van alle passagiers die het wachten beu waren. Ik heb toen de

Microfoon gepakt en de passagiers erop gewezen wat zich aan de overkant afspeelde. Ik zei door het spreekapparaat U denkt dat u het zwaar heeft, kijk dan even naar links op het bankje. Daar zit iemand die het werkelijk zwaar heeft en toch kans ziet om te genieten van het leven.

Langzaam en steeds luider klonk een lach door de tram. De minuten verstreken en het tafereel bleef zich herhalen. De bus had zijn Japannertjes uit gespuugd en kwam weer in beweging. De weg was vrij en ik maakte aanstalten om weer op te trekken. Langzaam kwam de tram in beweging. De passagiers die zo even nog aan het mopperen waren dat het zo lang duurde waren nog steeds aan het lachen om het tafereeltje aan de overkant. Een van de passagiers liet zich ontvallen “ach, bestuurder blijf nog effe staan!! Humor ligt op straat, je moet het alleen oprapen.

 

Fijne dag