van Kapper naar Barbier

 

In januari 1969 begon mijn diensttijd bij het Korps Mariniers. Bij aankomst op het centraal station, in Rotterdam, stond er een MP in de grote hal. Die verwees je zonder veel echte interesse naar de gereedstaande grote groene leger bus. Zonder verdere omhaal werd je tas in het bagageruim gekieperd en kon je plaats nemen in de bus. Als de bus vol was dan zette hij zich in beweging en was je onderweg naar je eerste kazerne, je eerste plaatsing zoals dat zo mooi hete in het jargon, de van Ghentkazerne aan het Toepad in Rotterdam.

Bij het binnenrijden van de poort merkte je meteen al dat je een andere wereld betrad. Een wereld die werd beheerst door blauw en groen.

Voor het uitstappen keek ik nog eens belangstellend de bus rond. Het was een hele stille rit geweest. Er zaten jongens, jonge mannen en mannen in de bus en allen zaten de gehele rit wat voor zich uit te staren. Toch iets van spanning over de zaken die hun te wachten stond, het definitieve afscheid van de burgermaatschappij viel sommigen kennelijk toch zwaarder dan verwacht.

Wat opviel was de lange haardracht bij de meesten, dit kwam geheel niet overeen met de bekende wervingsplaatjes voor het korps mariniers. Alle die daarop stonden waren zeer kortgeknipt en niet meer in overeenstemming met het modebeeld van de laatste maanden zoals dat in Nederland te zien was.

De bus kwam tot stilstand, aan de voet van de brede bordestrappen van het hoofdgebouw.  De deur werd met een zwaai opengetrokken door, na wat later bleek, een korporaal te zijn. Het was korporaal Visser. Hij was de “baksmeester” van de klas waarin ik zou worden geplaatst.

“Eruit en opstellen aan de voet van de trappen. O ja, voor ik het vergeet…. ‘En vlug’ “

Het ‘en vlug’ klonk als een mes die door een pakje boter werd getrokken. De boodschap was overgekomen, bij de meesten en op een holletje werd het voertuig verlaten.

 

Nou is er natuurlijk altijd wel eentje bij die het allemaal net een beetje later begrijpt dan de rest. Wij, onze groep nieuwkomers, waren daar geen uitzondering op.

Hij had zitten slapen van het stationsplein tot het moment dat we aankwamen op de kazerne. Ook nu verkoos hij weer de slaap boven de haast die de rest maakte. Ik wilde als laatste de bus verlaten, nou ja op die slaper na dan. De korporaal stond te wachten op de eerste treden van de bus. Net toen ik wilde passeren stak hij zijn been omhoog en zei: “Vergeet je niets iets, eikel?”

Ik keek verschrikt om me heen. Nee, alles wat ik mee had genomen in de bus had ik in mijn hand en mijn bagage lag nog veilig in het binnenste van de bus. Ik kon dus met een gerust hart ‘nee’ beantwoorden……….dacht ik!

“Kijk eens even achter je, eikel!! Daar ligt je maatje nog te slapen! Die wou jij, smerig onderkruipsel, daar zo laten liggen?? Het interesseert je helemaal niets wat er met hem gebeurt? Schaam je, snotneus!!!”

Zo, ik was binnen en hoe!!

 

‘Allemachtig’ schoot er door mijn hoofd. Hoe lul ik me hier nou uit!”

“Ga hem wakker maken en zeg hem dat we er zijn.” Werd me toegebeten.

Zo, dacht ik, dat is dus mijn eerste dienstopdracht.

Ik begaf me door de bus naar achter, ik schudde een paar keer aan de man, waarna zijn ogen opengingen en hij me compleet wezenloos aankeek.

“Wat moet je van me?” was zijn, niet al te vrolijke reactie.

“De man daar wil dat je naar buiten komt” ik keek hem heel door dringend aan in de hoop dat hij de ernst ervan inzag. “En wel nu meteen, heeft hij gezegd!”

“En wie mag dat dan wel zijn?” was zijn vraag.

“Ik geloof dat ze hem korporaal noemen en dat hij de baas hier is.” Zei ik wat geïntimideerd. 

 

Langzaam, heel langzaam kwam er beweging in de man die het postuur had van Samson (nee, niet Diederikje van de PvdA, nee ik bedoel de echte, de Bijbelse figuur!) Ook zijn lange haren vertoonde enige gelijkenis. Hij schoof mij meteen hand een beetje opzij en liep me voorbij zonder me ook nog maar een blik waardig te keuren.

Ik weet nog dat ik dacht, wacht maar vriend mijn tijd komt nog wel.

De Korporaal liet hem passeren en verwees hem naar de gereedstaande groep. 

 

Het hele spul wat was uitgestapt had inmiddels hun eigen koffer of tas teruggevonden. De korporaal wees naar een plek voor het bordes en zei: “Hier kan je je plunje voorlopig neer leggen. Jullie zijn met zo’n kleine vijftig man en ik ga jullie in vier groepen verdelen.

Ik kwam in groep 1 terecht, samen met onze Samson.

Elke groep kreeg een ‘eerste klas’ toegewezen die de groep ging begeleiden.

 

Elke groep kreeg zijn eigen bestemming, zodat er nergens een te grote oploop zou ontstaan van nieuw personeel. Een werd eerst naar de slaapzaal gestuurd om daar hun burger tassen weg te zetten en alvast kennis te maken met de plek waar ze de eerste maanden zouden bivakkeren. De volgende groep werd direct naar het kledingmagazijn gezonden om daar de benodigde plunje in ontvangst te nemen. Een volgende groep ging eerst naar de afdeling P&O (personeel en ontspanning) om alle papieren te tekenen en in ontvangst te nemen.

Mijn groep moest het eerst naar de barbier. Wij zouden wel even gekortwiekt worden, zo kort dat onze moeders het moeilijk zouden hebben om ons weer te herkennen, aldus de korporaal die bij ons bleef samen met de eerste klas.

 

In de hal van het hoofdgebouw, in een van de hoeken was de kapper shop gevestigd. We moesten onze tassen en andere zaken die we niet nodig hadden neerleggen in een hoek van de hal. Vervolgens werden we in een lange rij opgesteld en werden de eerste drie binnen geroepen. Zonder veel plichtplegingen werden de ‘mariniers in Spee’ op een stoel gezet en achter deze stoelen stonden drie mannen met in de aanslag een tondeuse. Dreigend en vervaarlijk kijkend werd de vraag gesteld: “nummertje 3 of 5?”

 

De meeste stonden een beetje schaapachtig te kijken bij het horen van de vraag en het duurde de heren met de snijdapparatuur kennelijk te lang en weerklonk, nog een beetje dreigender dan eerst de vraag: “3 of 5, nu kiezen Baroe” Uiteindelijk zei dus een van de jongens in de stoel, doet u mij maar nummertje 5.  “Ach Channel nummer 5 heeft klasse dus dat zal hier ook wel het geval zijn, toch?”

Achter de stoel greep de gereedstaande Barbier met een hand in zijn schort en haalde daar een opzetkammetje tevoorschijn voor de tondeuse die hij in zijn andere hand hield. Met een vloeiende beweging verwisselde hij het opzetkammetje van de tondeuse.

“Goed dat wordt dan nummertje drie, kan je er vast aan wennen dat je nooit krijgt waar je om vraagt! “ De woorden werden uitgesproken met een brede grijns om het gezicht, die grijns maakte duidelijk dat het hier om een routine kwestie ging. Die vraag en het antwoord hoorden bij de standaardbehandeling van de nieuwkomers.

De een na de ander werd ontdaan van de meest veel kleurige haar soorten. Eenieder die naar buiten kwam zag er plotseling geheel anders uit. Het had veel weg van de boeventronies die je in oude gangsterfilms kreeg voorgeschoteld.

 

Voor mij stond onze reus Samson. Mij was de vergelijking niet alleen opgevallen. Ook het begeleidende kader had hem inmiddels de naam ‘Samson’ toegekend. Hardop werd er gespeculeerd of alles aan hem van dezelfde maat was als zijn postuur en haar. Zou hij hetzelfde uithoudingsvermogen hebben als zijn Bijbelse voorganger? We zouden er snel genoeg achter komen.  Weer kwam er een naar buiten die klaar was. Nou ja klaar? Het was niet overal even kort en maakte een beetje plukkerige indruk, maar hij moest het er maar mee doen was hem aangezegd.

“Kom op Samson, aan de bak, we hebben niet de hele dag de tijd!” 

Waarop onze Samson zei: “Jullie misschien niet maar ik heb alle tijd. Volgens mij zit ik hier de eerste weken vast, toch.” De eerste klas keek de Korporaal aan en schoot onmiddellijk uit zijn slof.

“Vriend, die instelling kan je beter meteen laten varen, je loopt of in het gareel of je loopt er een, twee, drie weer uit en staat zo weer op het Toepad richting waar je vandaan gekomen bent. Als de Korporaal wat tegen je zegt is het antwoord simpel. Gewoon ‘ja Korporaal’ niet meer en niet minder, begrepen?”

De eerste klas, zelf ook niet een van de kleinste, was dreigend voor de grote reus gaan staan. 

Het was een vreemd gezicht de grote, zwarte eerste klas Marinier. Met een perfect geknipt kapsel en een uniform om door een ringetje te halen, schoenen waarin je je kon spiegelen. Kortom hij kon zo op een wervingsfolder worden gezet.

Met tegenover hem een boom van een kerel met manen tot op zijn schouders een beetje een afgetrapt kloffie en een paar oude basketbalschoenen waar de muizen een beetje aan geknabbeld hadden. Een groter contrast kon je niet bedenken.

 

Je voelde de spanning oplopen, de groep die babbelend bij elkaar gestaan had werd stil, iedereen wachtte gespannen op wat er komen ging.

De eerste klas kroop nog een beetje dichter naar hem toe en siste in zijn gezicht: “Ik vroeg of je me begrepen hebt, vriend?”

Even bleef het nog stil, maar ‘Samson’ koos eieren voor zijn geld en zei: “Ja hoor, kalm maar. Maak je niet zo druk. Ik snap het heus wel hoor.”

“Dat hoop ik voor je vriend, ik hoop het! Nu naar binnen.”

 

Onmiddellijk diende zich de volgende confrontatie aan. De barbier stelde hem dezelfde vraag als welke aan alle anderen werd gesteld, “nummertje 3 of 5?”

Waarop op onze langharige vriend, vriendelijk doch stellig antwoorden: “Alleen een beetje bij punten, alstublieft?”

De Barbier, had wat minder geduld dan de eerste klas en klikte een van zijn kammetjes op de tondeuse en zei:

“Mooi, dat wordt dan nummertje 5!”  

 

Op het moment dat hij zijn hand naar voren bracht om met de tondeuse uit te halen werd deze vastgegrepen.  

“Ik meen wat ik zei, alleen bij punten niet meer, geen polonaise aan mijn lijf vriend!”  De Barbier was met stomheid geslagen.  

“Niemand heeft me gezegd dat jullie aan mijn haren gingen zitten klooien, dat gaat dus mooi niet door, hé. Lekker oprotten, daar heb ik geen zin in!”

Hij was alweer opgestaan en liep naar de uitgang. De Korporaal stond hem daarop te wachten en ging in de deuropening staan.

“Weet goed wat je doet vriend. Nu hier weglopen houdt in dat je een goede kans maakt op de kortste carrière ooit binnen het Korps. Dus weet wat je doet.!”

Samson was inmiddels door het dolle heen en probeerde de Korporaal aan de kant te schuiven.

 

De Korporaal maakte plaats voor hem en liet hem passeren.

“Neem je tas mee en de rest van je spullen” werd hem toegevoegd tijdens het voorbij gaan.

De Korporaal en Samson verdwenen in het binnenste van het gebouw. Samson tierend als een varken en de Korporaal met een vage glimlach om zijn mond.

Een paar uur later, we waren onder weg naar het kledingmagazijn, zagen we dat ‘Samson’ begeleid werd naar de poort. De korporaal gaf hem een hand, de poort ging open en daar verdween Samson in de vergetelheid.

 

We stonden nog steeds te wachten bij de barbier. De eerste klas keek mij aan: “Jij bent aan de beurt, naar binnen” hij wees in de richting van de barbier die nog steeds met de tondeuse in de aanslag stond.  Ik nam plaats op de plek waar zo even nog Samson had gezeten. De Barbier boog zich wat naar voren en vroeg dreigend: “Jij gaat toch ook niet moeilijk lopen doen, hoop ik?”  “Ik keek hem aan, dacht even na en zei: “Mijn hele leven bepalen anderen al waar, wanneer en hoe ik geknipt word. Ik hou niet zo van veranderingen dus ga je gang maar! Of jij het nou bepaald of dat mijn vader het uitmaakt, het is allemaal lood om oud ijzer!”

 

Hij zette de tondeuse boven op mijn hoofd en haalde een eerste streek door mijn bos haar. Keek me triomfantelijk aan in de spiegel en zei: “Zo heb ik ze het liefst, lekker meegaand!!”

Na vandaag werd dat knip ritueel elke veertien dagen herhaald, gewoon kort en opgeschoren. Niks geen inspraak. Niks geen eigen idee over het model.

 

Ach, wat was er nou eigenlijk veranderd ten opzichte van de burgermaatschappij?