Wordt het Lijn 17 of lijn 7
Lijn 17 of toch ......lijn 7
Ik vertel niks nieuws als ik vertel dat ik een poosje voor op de bok heb gezeten van de, toen nog, grijze tramstellen.
Het was op een zaterdagmorgen dat ik op lijn 17 reed. Deze lijn reed toen van het Surinameplein door de Kinkerstraat en de Rozengracht naar het Centraal station en natuurlijk weer terug. Het zal tegen een uur of elf geweest zijn, de Kinkerstraat werd nog gewoon in twee richtingen bereden, niks geen vrije trambanen, gewoon tussen het andere verkeer je plekkie zoeken. De Kinkerstraat was dus een beruchte straat, juist omdat je 'gewoon' tussen het overige verkeer zat kwam je, als bestuurder van die tweeëndertig ton staal, ogen te kort.
Niet alleen lijn 17 maar ook lijn 7 reed door deze drukke winkelstraat. Met een afgeladen tram was ik dus onderweg richting Surinameplein. Bij de halte ten Katestraat liep de wagen helemaal vol. Veel mensen met evenzoveel zware tassen. Volgestouwd met de weekend inkopen van de ten Katemarkt. Het miezerde een beetje, wat niet echt een plezierige lucht deed verspreiden in de overvolle tram en voor zwaar beslagen ramen zorgde.
Goed, alles wat eruit moest was weg en alles wat er weer in moest was binnen. De deuren sluiten, een tik op de voetbel en nog een en nog een, dan langzaam in beweging komen, anders heb je als bestuurder al die passagiers in een keer op je schoot zitten. Nog even ingehaald worden, aan de kant van het trottoir, door een haastige taxi. Met het gevolg dat de laatste passagiers van de rijbaan af moesten springen, de stoep op, om hem te ontwijken.
Langzaam met het overige verkeer mee rijden naar de volgende halte, op de hoek van de Kinkerstraat en de Jan Pieter Heyenstraat voor de deur bij de heren modezaak van de firma Hazenberg. Ook deze halte had geen halteheuvel. De passagiers moesten zich een wegbanen tussen de auto’s, de brommers en de fietsers door. Eigenlijk hoorde het overige verkeer te stoppen als een tram stilstond, maar ja, Amsterdam hé.
Dus gold het recht van de sterkste en dat waren niet de passagiers die van de stoep naar de tram wilde. Na veel getoeter en geschreeuw hadden de meeste de tram, met gevaar voor eigen leven, weten te bereiken. Ik keek eens in mijn spiegel om te kijken of er geen passagiers meer tussen de deuren zaten en deed de deuren dicht en wilde vertrekken.
Opdat moment viel mijn oog op een oud vrouwtje dat, bepakt en bezakt, nog duidelijk pogingen aan het ondernemen om van de stoep af te stappen en richting tram te lopen. Telkens als zij een voet op de rijbaan had gezet kwam er weer een auto of een brommer voorbij scheuren, die haar dwongen op haar schreden terug te keren.
Doodsangsten stond ze uit van alle mislukte pogingen om de oversteek naar de tram te wagen. Ik deed de voordeur open en riep haar toe:
“Moet u nog mee??”
Achteraf was dat natuurlijk een stomme vraag, het mensje deed de meest halsbrekende toeren om naar de tram te komen en dan vraag ik doodleuk moet u nog mee, kan het stommer!!
Alle pogingen van dat vrouwtje met haar drie tassen en grote doos, liepen op niets uit. De rest van de passagiers begonnen te morren en vragen als “gaat het allemaal nog lang duren” en “er komt nog wel een tram” klonken schel door de tram. De tijd dat passagiers nog een beetje nog een beetje geduld op konden brengen voor elkaar was voorgoed voorbij.
Een van die passagiers, een wat oudere man met een licht Duits accent, maar duidelijk van Nederlandse komaf maakte het helemaal bont hij kwam naar me toe en vroeg mij, met een lichtelijk sadistisch ondertoon:
“Heb je problemen met je vrouw? Heeft ze je vannacht SEX geweigerd? Of bent U gewoon met het verkeerde been uit bed gedonderd??”
De vragen werden gesteld met een valse grijns op zijn gezicht, hetgeen mij bijna tot ontploffing bracht! Gelukkig wist ik me te beheersen en negeerde de man.
Al die tijd deed het bepakte vrouwtje, steeds maar weer, pogingen om van de stoep af te komen en bij de tram te geraken. De stemming in de tram werd grimmiger van het maar moeten wachten. Ik zette de tram op de handrem en verhief mij, toen al, ruim honderd kilo schoon aan de haak, van mijn bestuurdersstoel en begaf me naar buiten. Ik kwam de tram uit, keek een voorbij rijdende automobilist vuil aan, maar daar had die maling aan. De volgende die aankwam rijden keek ik doordringend in de ogen en liep door richting stoep en wachtende vrouwtje.
Deze automobilist stopte, waarschijnlijk onder de indruk van dat grote lijf in uniform en zich realiserend dat het een behoorlijke deuk zou opleveren als hij zou trachten mij van de sokken te rijden.
Ik bereikte zonder verdere kleerscheuren de stoep waar het vrouwtje stond te wachten. Ik maakte aanstalten om twee van haar tassen over te nemen. Ze keek me aan en vroeg verbaasd:
“Wat kom jij nou doen?”
Ik was even uit het veld geslagen en vroeg perplex:
“Ik kom u even helpen om bij de tram te komen, zo te zien lopen al uw pogingen op niks uit.”
Ik stak haar mijn arm toe en nam twee tassen van haar over. Ze pakte mijn arm stevig vast en zei:
“Jongen, dat heb ik nog nooit meegemaakt, je had padvinder moeten worden, maar ik vind het wel hartstikke fijn hoor!”
Samen schuifelde we richting tram, het andere verkeer nam nu wel de moeite om te stoppen en we bereikte, zonder verder oponthoud de tram. Bij de voordeur aangekomen, zette ik eerst de twee tassen naar binnen. Een van de passagiers was inmiddels opgestaan en hielp bij het aanpakken van de rest. Opoe had wat moeite om in de tram te klimmen, dus een ‘kontje’ leek op zijn plaats. Aan de binnenkant van de tram stond een andere passagier aan de arm van het vrouwtje te trekken. Met vereende krachten wisten we het mensje aan boord te hijsen. Ik klom ook weer in de tram, wrong me langs het vrouwtje in de bestuurderscabine en zij tegen haar
“Nou, mooi hé, is het toch nog gelukt en die aardige meneer staat ook nog zijn zitplaats aan uw af!”
Er verscheen een glimlach op haar gezicht, duidelijk onder de indruk van zoveel hulpvaardigheid.
“Ik ben er erg blij mee dat jullie dat allemaal voor een oud mens over hebben hoor, meestal laten ze me maar aan klooien.”
Om er nog even heel ter loops aan toe te voegen:
“Dit is toch wel lijn 7, hé ??”
De passagier die zo bereidwillig zijn zitplaats had afgestaan keek me aan met een blik van
“Die is gek!” en riep spontaan uit tegen haar “hou nou effe op, hé, dat je oud bent wil toch niet zeggen dat je het verschil niet meer weet tussen 7 en 17!”
Ik keek haar een beetje verbouwereerd aan en zei: “U zit in lijn 17, dat staat toch met grote cijfers voorop!”
Ze keek me diep in mijn ogen en zei:
“Dan zit ik dus mooi verkeerd, hé. Ik moet toch echt met lijn 7 mee, hoor. Je kunt me ook niet zomaar in een verkeerde tram zetten, dat kan niet, hoor je!”
Nog langer met haar in discussie gaan leek absoluut zinloos.
Ik klom weer uit de cabine en ging door de openstaande voordeur weer naar buiten. De passagier die zo behulpzaam was geweest met het instappen gaf me de tassen en de doos aan. Mezelf tussen het verkeer door manoeuvrerend, bereikte ik het trottoir. De hele handel weer neergezet en terug naar de tram, waar inmiddels ook de oudere dame weer was uitgestapt. Weer bood ik haar mijn arm aan en we begaven ons nu in tegenover gestelde richting, naar het trottoir. Ze keek me liefdevol aan en zei:
“Waarom heb je me niet even gevraagd of ik wel met lijn 17 mee moest, dan had ik het je heus wel gezegd, hoor!” een licht verwijtende toon was duidelijk waar te nemen.
Ik kwam niet verder dan wat schaapachtig gegrinnik. Ik nam afscheid van de dame en begaf me naar de tram.
Toen ik instapte werd ik met een luid gelach en applaus ontvangen. De stemming in de tram was inmiddels omgeslagen van chagrijn naar vrolijkheid. Gelukkig zag uiteindelijk, iedereen er de humor wel van in. Zelfs een zwak zonnetje deed een duit in het zakje.
Het was wel de laatste keer dat ik naar de stoep ben gelopen om een passagier op te halen!
Ach, Sonneveld riep het al, “de humor legt op straat”