Het bleef nog lang onrustig
Het bleef nog lang onrustig
Eenieder was verder vrij om te doen wat hij wilde. Een grote groep marinemensen trok richting station via dezelfde route als ze waren gekomen. De meesten gingen weer terug naar hun respectievelijke kazernes in Doorn en Den Helder. Andere groepjes gingen de stad nog even in. Ik sloot me aan bij een van de groepjes, die nog een paar uur Amsterdam in gingen.
We waren met een man of acht, een aantal in uniform en een aantal in burger. Iedereen had inmiddels het Monument verlaten en we stonden op de hoek van de Dam en de Damstraat nog wat na te praten met een stel burgers, die niet konden geloven dat we niet gestuurd waren, maar dat we spontaan hadden besloten in te grijpen.
“Het zal me een rotzorg zijn, als dat gajes maar pleite is. Jullie hebben geflikt waar dat stelletje lamstralen op de gracht niet toe in staat waren.” Terwijl hij dit riep, wees hij met zijn rechterhand in de richting van de Oudezijds Voorburgwal, naar de plaats waar het toenmalige stadhuis was gevestigd. Het was een wat oudere man, die niet van plan was zijn dank aan ons en afkeer van de plaatselijke politiek onder stoelen of banken te steken. “Ga mee naar binnen en de eerste slok is van mij” riep hij joviaal. We stonden voor de deur van ‘Café de Wildeman’. We hadden op dat moment nog geen idee wat ons nog allemaal te wachten zou staan.
De eerste stop was dus ‘Café de Wildeman’ op de hoek van de Dam en de Damstraat.
In die ouwe bruine kroeg mochten vrouwen alleen niet binnenkomen.
Dat wilde de eigenaar gewoon niet. Dat kun je je nu niet meer voorstellen, toen was het nog heel gewoon en geaccepteerd dat een kroegbaas bepaalde, wie er wel en wie er niet binnen mochten. Het ging nog verder, ook als ze onder begeleiding van een man binnenkwamen, dan werden de dames geacht plaats te nemen aan een van de kleine tafeltjes langs de kant. De bar was verboden gebied en daar werden de dames zeker niet getolereerd.
Hippies waren ook niet welkom en als man moest je gewoon een stropdas om hebben. Dat was wel het minste.
Als je geen stropdas had, geen nood, bij de deur kon je kiezen uit een voorraadje van zo’n stuk of 30 die, gezamenlijk aan de kapstok naast de deur, hingen te wachten op de volgende gebruiker.
Wij hadden daar geen last van, we waren in uniform.
Het was duidelijk dat de actie van die avond de instemming had van het bezoekende publiek. We werden met applaus ontvangen. Binnen de kortste keren stond er een hoeveelheid drank voor ons op de bar, waar een peloton nog moeite mee zou hebben. Nadat we ons een half uurtje hadden laten bejubelen, was het welletjes. De avond was nog jong en we waren pas aan het begin van de Damstraat.
De volgende stop was Café de Dam, schuin aan de overkant van café de Wildeman, ook een zogenaamde bruine kroeg.
Nou ja kroeg, eigenlijk is het een veredelde pijpenla, met zeggen en schrijven, 4 tafeltjes. Waarvan 3 geschikt voor 2 personen, 1 geschikt voor 4 personen, aan de bar konden zo’n kleine 18 mensen zitten en als er nog eens 15 man stonden dan barstte de boel uit zijn voegen. Wel, die avond barstte de tent werkelijk uit zijn voegen. De deur stond open, binnen geen plaats meer en een man of 30 op de stoep. Buiten en binnen was een compleet feest losgebarsten. Het was alsof de bevrijding opnieuw gevierd moest worden.
Op een van de tafeltjes, in de kroeg, stond de bloemenman van het Leidseplein een aria ten beste te geven en de hele kroeg deinde mee. Toen we wat te drinken wilden bestellen gebeurde eigenlijk hetzelfde als in de vorige kroeg. Voordat we het wisten hadden we onze handen vol met gevulde glazen bier. Spontaan werd overgeschakeld van een aria naar een oud volksliedje, ‘daar benne de Jantjes, daar komme se an.’
De hele kroeg stond uit volle borst mee te bulderen, alsof het volkslied zelf was aangeheven.
2 Heilssoldaten kregen een glas bier in de hand gedrukt en stonden druk mee te vieren. Een aantal buitenlanders stond hen joviaal op de schouders te slaan, de gedachte was dat ook zij waren betrokken bij de ontruiming, ze hadden immers ook een uniform aan, toch!
Na ook hier weer de nodige drank te hebben weggewerkt, zijn we op weg gegaan via de
Damstraat en de Oudezijds Voorburgwal, Stormsteeg en de Zeedijk naar Casablanca, een van de bekendere kroegen aan de Zeedijk. Ook onderweg kwamen we langs vele kroegen, overal hetzelfde, de een na de andere uitnodiging om toch vooral binnen te komen.
Daar was dus echt geen beginnen aan, we liepen met bierglazen in onze handen te genieten van een soort volksfeest wat was ontstaan na de ontruiming. Daar waar men zag dat de glazen vrijwel leeg waren, werden deze onmiddellijk vervangen voor volle. Voor het eerst sinds dagen kon je weer gewoon lopen in de rosse buurt zonder dat er een gespannen sfeer hing.
De meiden achter de ramen zwaaiden en maakten uitnodigende gebaren, de handel was weer op gang gekomen en de klandizie melde zich weer bij de peeskamertjes.
Toen we achter het Oude Kerkplein langs liepen, werd spontaan het ‘bij de marine moet je zijn van Tom Manders’, alias Dorus een volksartiest, aangeheven.
Kortom, we werden onthaald als de verlossers.
Laatste stop voor ons was Casablanca, een kroeg aan de kop van de Zeedijk, ook daar weer hetzelfde beeld, veel blijdschap en we werden feestelijk onthaald. Ook hier weer gratis drank in overvloed. Tegen 22.45 uur begaven we ons naar het Centraal Station. Onderweg naar en op het station weer hetzelfde beeld als elders in de stad. Burgers die naar ons toe kwamen en ons spontaan bedankten voor het optreden eerder die avond. Lopend in de gang onder het Centraal Station een en al schouderklopjes, het kon niet op.
Op het perron aangekomen kwam de stationschef naar ons toe, sprak ons aan en wij gingen ervan uit dat dat ook weer vrolijk bedoeld was. Hij vroeg ons naar onze plaatsbewijzen. Even werd het stil in de groep. Hoezo, plaatsbewijzen? Wij waren toch de Mariniers die de Dam hadden schoongeveegd? We waren toch ook zonder kaartje naar Amsterdam gekomen? Dus wat wilde die dienstklopper nou? Nee, dan die stationschef in Driebergen-Zeist, die had het pas creatief opgelost. Hij bleef maar aandringen dat we een kaartje moesten kopen, omdat hij ons anders moest laten verwijderen. Een van de jongens hield toen een wel erg vlammend betoog over rechtvaardigheidsgevoel, betrokkenheid en solidariteit. De perronopzichter leek daar gevoelig voor te zijn. Op dat moment kwam de trein binnenrollen en zag het er nog steeds niet naar uit, dat hij overstag zou gaan. Plots stak hij zijn hand op en sommeerde ons om te blijven staan. Hij liep naar de hoofdconducteur. Je kon zien, dat dit een geanimeerd gesprek werd. Uiteindelijk wenkte hij ons, we moesten dus naar hem toe komen. Hij gaf te kennen, dat we in moesten stappen en snel. Het vervoer hadden de perronopzichter en de hoofdconducteur dus onderling geregeld.
Ook in de trein werden we met applaus onthaald. Wildvreemde mensen kwamen naar ons toe en begonnen onze handen te schudden, vragen te stellen en gesprekken met ons en elkaar aan te knopen. Kortom, er heerste een gezellige uitgelaten bedoening in de trein.
De rit tot aan Station Driebergen–Zeist had nog nooit zo kort geduurd.