Naar de krijgsraad

De weg naar de krijgsraad

 

Op 25 november 1970 kreeg ik de ‘beschikking tot verwijzing’ naar de Krijgsraad ter hand gesteld. Het was inmiddels, op de kop af, drie maanden na de ontruiming van de Dam.       

 

Vlak hierna werd mij een advocaat toegewezen. Het bleek een reservekapitein der mariniers, die ook in de burgermaatschappij werkzaam was als advocaat. Hij zou mijn verdediging ter hand nemen.

 

Ons eerste gesprek, op een maandagmorgen, begon een beetje vreemd. Ik was vanuit Amsterdam, waar ik het weekend bij mijn ouders had doorgebracht, rechtstreeks naar Den Haag gegaan, waar mijn advocaat me ontving in het kantoor van hem en zijn partners.

Er was geen ‘klik’ tussen mij en mijn advocaat en ik zag het somber in. Als hij mij moest verdedigen, dan moest je er toch op zijn minst een goed gevoel bij hebben. Hij kwam arrogant en verwaand over en bij binnenkomst had ik het gevoel dat het allemaal maar lastig was.

 

Hij meldde mij, zonder me ook maar een moment aan te kijken, dat hij eigenlijk alles al wist.

Hij had alleen nog wat aanvullende vragen.

Hij dacht dat we zo klaar waren en vroeg me niet eens plaats te nemen.

Hij zei “om maar met de deur in huis te vallen, wilde ik graag even van je weten welke officieren en onderofficieren er bij de organisatie betrokken zijn geweest?”

Ik keek hem, blijkbaar, nogal verbaasd aan.

Hij ging verder met, “je gaat me toch niet vertellen, dat jullie dit allemaal zelf hebben bedacht, hè!!” Hij kreeg er een kleur van, alleen al het idee dat een stelletje mariniers dit zelf op poten hadden gezet, bezorgde hem de koude rillingen. Ik vroeg hem of hij echt een antwoord verwachtte op deze vraag?

 

Dit deed hem bijna ontploffen van woede. Hij wees mij erop, terwijl het speeksel in de rondte vloog, dat hij nog altijd mijn meerdere was en dat hij gewoon een antwoord eiste.

Het antwoord was dus precies hetzelfde als de antwoorden, die mijn collega’s en ik al die maanden ervoor hadden gegeven aan de vele journalisten en nieuwsrubrieken, aan de rechter-commissaris en alle anderen, die ons op de een of andere manier hadden verhoord. NEE!!

 

Ik vroeg, duidelijk geëmotioneerd, of we klaar waren en of ik kon gaan. Ik had het gevoel dat het nergens toe zou leiden en dat ik zijn en mijn tijd hier zat te verdoen. In deze advocaat had ik duidelijk geen vertrouwen en hij zag me, volgens mij, liever gaan dan komen.

 

Op dat moment stond hij op en kwam, dreigend en met ingehouden adem, voor me staan. Keek me een hele poos diep in mijn ogen en zei: “Goed zo, goed zo, nu gaan we praten!”

Hij trok zijn jasje uit, haalde een stoel naar zich toe, liet zich erin vallen en zei:

“Ik zit, ik heb alle tijd, ik wil het hele verhaal. Van A tot Z en van Oost naar west. Ook al duurt het de hele nacht, ik wil alle details, dus ga er maar voor zitten!!

We zitten met elkaar opgescheept en we gaan er het beste van maken!”

 

Dat gesprek heeft veel langer geduurd dan de anderhalf uur die ervoor uitgetrokken was.

Rond een uur of zes werd er eten bezorgd. Het was al 21.00 uur toen ik uiteindelijk het pand in Den Haag verliet. In tegenstelling tot het gevoel wat ik had bij aankomst, had ik nu het gevoel dat het wel klikte. Na dit eerste bezoek volgden, ter voorbereiding op de zitting, nog een aantal van deze sessies. Elk detail passeerde de revue, hij wilde niet voor verassingen komen te staan tijdens de rechtszaak.

 

De uiteindelijk dagvaarding was opgesteld en deze werd mij op 15 januari 1971 ter hand gesteld, de zitting van de krijgsraad was vastgesteld op woensdag 17 februari 1971 om 10.00 uur.

De dagen voorafgaand aan de zitting waren spannend. In de kazerne leefde een grote groep mee. De vijf man die moesten voorkomen, hadden allen een eigen advocaat toegewezen gekregen, die nauw contact met elkaar hadden onderhouden. Gezamenlijk hadden ze bewerkstelligd, dat de aanklacht was teruggebracht naar het verdacht zijn van vernieling. Dit heeft tot nogal wat opwinding geleid in de media. Op deze manier kon worden voorkomen, dat er schuldigen aan het organiseren van de ontruiming werden aangewezen.

 

Verder was het de bedoeling van de advocaten om te bewijzen, dat er geen sprake was van een vooropgezet plan om ook maar iets te vernielen, maar dat dit voortkwam uit de ontstane situatie en dus, min of meer, spontaan was gegaan.