Vrijdag In Genua

Vrijdag, rond het middag uur, een kalm zeetje.

De hele verzamelde vloot , welke deel uitmaakte van het “Stanavforlant” de naam waaronder gezamenlijke oefeningen NAVO oefeningen plaats vonden, lag te wachten op zijn beurt om te kunnen afmeren aan de kade van de ‘marina haven’ in Genua, Italië.

Aan boord van Hms.

Amsterdam heerste een bedrijvig sfeertje, een beetje uitgelaten stemming ook.Na twee weken van intensief oefenen in NAVO verband op de Middellandse zee was het een prettig vooruitzicht om een paar dagen vaste grond onder de voeten te hebben. De wachtlijsten voor het weekend waren een dag eerder gepubliceerd zodat iedereen precies wist waar hij aan toe was. De passagierslijst werd al klaar gelegd op het katheter dat midscheeps kwam te staan, bij de valreep(loopplank). De valreep, die de fysieke verbinding was tussen water en land.

Dit deel midscheeps, inclusief het katheter, zou de werkplek zou zijn voor de onderofficier van de wacht en zijn toegewezen leerlingen. Van hieruit werd in de gaten gehouden wie van en aan boord gingen. Zeg maar de deur naar de burgermaatschappij die lag te wachten achter de hekken van het marineterrein waar de haven deel vanuit maakte.

Afgemeerd

Nadat was afgemeerd en alle hectiek van de meerrol weer achter de rug was, keerde de rust aan boord weer terug.

Ik was ingedeeld voor de hondenwacht als leerling en mocht dus vanaf 24.00 uur, zorgen dat er voldoende koffie was en dat op tijd de tosti’s werden aangevoerd voor het wachtpersoneel. Tussen de bedrijven door hielden we ook nog een oogje op de loopplank, om te zien of er geen vreemden aan boord kwamen. Die kans was uitermate klein daar we afgemeerd lagen aan een kaai op een afgesloten marineterrein. Regelmatig werd  er een ronde gelopen over het schip.

Het was een rustige ‘hondenwacht’ tussen 00.00 uur en 03.00 uur kwamen de meesten weer terug van passagieren en begaven zich, licht beneveld en in een uitgelaten stemming, naar de slaapverblijven. Een enkeling had werkelijk te diep in de grote flessen Chianti gekeken en moest worden ondersteund om het juiste verblijf te vinden.

Liefdevol werd hij dan geholpen door een van de maatjes om hem in zijn kooi te krijgen. Tijdens de laatste ronde voor de aflossing, de porronde (een ieder die op moest komen voor de volgende wacht werd dan wakker gemaakt), was het dan ook vaak niet te harden in de verblijven waar het personeel lag te meuren.

Er hing dan een lucht van slechte sigaretten rook, vermengt met de lucht van schraal bier en goedkope wijn, voeg daar nog een vleugje lichaamsgeur aan toe, welke meest werd geproduceerd door zweetvoeten en ……wel, je kunt je voorstellen hoe het daar beneden deks was.

Na de overdracht van de consignes was het tijd om zelf ter kooi te gaan. De Mariniers aan boord sliepen in een verblijf onder de geschutstoren op het achterdek. Mijn kooi was de bovenste aan stuurboord naast de trap die de toegang was tot het verblijf.

Snel uit de kleren en ter kooi.

Ik was in die tijd gezegend met een zeer goede nachtrust en kon altijd en overal slapen. Ik was dan ook binnen ‘no time’ in een andere wereld. Het vooruitzicht op twee dagen vrij en het van boord kunnen gaan, even naar die andere wereld, gaf het gevoel dat het allemaal wel goed was. Even nog met de gedachten naar de dag vanmorgen. Ik verheugde me op het voorgenomen tripje naar Pisa. We hadden uitgerekend dat het met de trein zo’n vier uurtjes rijden was vanuit Genua naar Pisa. Ach je moet er wat voor overhebben om een scheve toren te zien.

Op naar Pisa

Na een kort nachtje, werden we om 08.30 gewekt. Tijd om ons gereed te maken voor de voorgenomen trip.

Eerst even ontbijten in het cafetaria. Daar was het een gezellige drukte, de groep jongens die mee zouden gaan was inmiddels opgelopen tot zo’n twintig tot 25 man. Ze verzamelden zich, alsof het was afgesproken bij de eerste bakstafel in het cafetaria. Daar werd de stemming steeds luidruchtiger. Na nog een laatste mok koffie naar binnen te hebben gewerkt, was het zover. Afmelden aan de valreep bij de leerling van de wacht en klaar om van boord en aan wal te gaan. Nadat we het oude ‘Complexe die Marina’  hadden verlaten was het nog zo’n goede twee kilometer naar het ‘station Brignole’. De route liep via brede boulevardachtige straten, via de ‘Corso Aurelio Saffi’ en de ‘Vale Brigata Bisagno’ naar het Piazza Guiseppe Verdi waar het station zich bevond.

Kaarten kopen voor de trein en nog wat proviand inslaan, in de kleine stationswinkel, voor een treinreis van zo’n vier uur. Naast de stokbroden en harde worsten en flinke hompen kaas, werd er een ruime hoeveelheid goedkope mandflessen met Chianti ingeslagen. Niet zo zeer met de bedoeling om deze meteen maar achterover te slaan, nee er was op gerekend dat we de lunch zouden nuttigen in de trein onderweg naar Pisa.

De treinreis zou wel enige tijd in beslag gaan nemen, we installeerde ons in 3 cabines waar elk 8 zitplaatsen waren. Bij het verlaten van het station kwam vrijwel onmiddellijk een mannetje door de gang aanlopen met een klein wagentje dat hij schoksgewijs voor zich uit duwde. Terwijl hij dit met volle overgave deed ontsteeg een zacht gemompel zijn mond “caffè, limonata e pane fresco” (koffie, limonade en verse broodjes!) Het was zijn manier om zijn ware aan te prijzen.

Nou was een Nederlandse marinier altijd wel te porren voor een bak “pleur” dus al snel was hij door zijn voorraad heen. Hij keerde zich acuut om en beloofde dat hij snel terug zou zijn met een verse voorraad.

De treinreis richting Pisa verliep zonder noemenswaardige incidenten. De meesten van de jongens benutte de tijd met het inhalen van de slaap welke da laatste nachten op zee niet in ruime mate was genoten. Er heerste rust in de cabines en dat was prettig.

Aangekomen in Pisa was het hele spul nogal uitgelaten. We gedroegen ons als echte toeristen. Elk beeld en elke mooie gevel ( nee, niet die van vlees en bloed) moest eraan geloven. De boys posteerde zich ervoor en de eerste de beste toerist werd aan gewezen als fotograaf van dienst en moest de plaatsjes schieten. Ook dit ging weer gepaard met veel, heel veel gelach en gebulder. Kortom het was een uitgelaten bedoening daar op het grote plein in Pisa. 

 

Uiteraard was de toren van Pisa het ultieme doel van onze lange reis. Eigenlijk hadden we er ons meer van voorgesteld. Feit was dat de Amsterdammers onder ons ervan overtuigd waren dat de Westertoren er veel en veel beter uit zag dan dit kromme en scheef staande wangedrocht.

Maar dat het tegen viel mocht de pret natuurlijk niet drukken. Na zo’n twee uurtjes door de stad te hebben gezworven maakte we ons op voor de terug reis naar Genua. Op de weg naar het station werden er nog maar weer een s een paar flessen Chianti ingeslagen en om er zeker van te zijn dat de alcohol een prominente plaats in zou nemen bij de terugreis werden daar ook nog een paar flessen Grappa, zeg maar de lokale jenever, aan toegevoegd.

 

Pisa zien en …..weer terug!

Het was halverwege de middag dat we aan de terugreis begonnen. Met nog ruim vier uur te gaan was dat een hele zit. Ook nu weer verdeelden we ons over drie coupés, dit maal echter zaten er nog meerdere passagiers in de coupe en hadden we niet meer het rijk voor ons alleen.

Niet getreurd, dat allemaal onder het mom van hoe meer zielen hoe meer vreugd, werden de mede passagiers dan ook opgenomen in de groep alsof ze er al jaren deel van uit maakte. De flessen Chianti gingen rond en ook de andere passagiers dronken naar harte lust mee. De trein liep, halverwege de rit, het station La Spezia binnen.

La Spezia was een van de wat grotere plaatsen en had meer een regio functie. Ook hier stapte veel mensen in op weg naar Genua. Veel mensen die kennelijk op de landerijen rond om La Spezia hadden gewerkt. Veel landarbeiders met getekende en getaande gezichten, veel boerendochters die op weg naar huis waren en voorraad bij zich hadden die bestond uit Grote worsten en hammen, focia’s en droge broden.

In de coupés waar wij zaten had een ware volksverhuizing plaats gevonden de toeristen waren grotendeels verdwenen en de lokale hadden hun plaatsen ingenomen. De trein zette zich weer in bewegingen en dat was het moment dat ook de flessen met Grappa en de Chianti weer de ronde deden. Wat opviel was dat de lokale bevolking er totaal geen moeite mee had en net zo hard mee zat te drinken. Dit alles of het de gewoonste zaak van de wereld was. De tassen van de vrouwen werden geopend en daar kwam de mondvoorraad aan brood, worst en ham te voorschijn.

Dat aangevuld met verse paprika’s en olijven ontstond er binnen een half uur een soort volksfeest waarbij het vocht rijkelijk vloeide en het eten de ronde deed onder de aanwezige.

De conducteur die nu voor de derde keer langs kwam kreeg het aan de stok met een van de jonge Italianen die zich nogal luidruchtig gedroeg met alle geweld de conducteur tot een dansje trachtte te verleiden. Pas toen de conducteur dreigde hem bij het volgende station uit de trein te zetten koos hij eieren voor zijn geld. Heel zachtjes was hij in zijn hoekje gekropen en zat daar wat onverstaanbaars te mompelen. Ook al sprak je geen woord Italiaans dan nog was het duidelijk dat het geen vleiende woorden waren in de richting van de conducteur, een onvervalste scheldpartij, heel zachtjes, was de man zijn deel. Wij hoefden dat niet zachtjes te doen. Wij konden de man makkelijk in het platte Hollands uitmaken voor alles wat maar onvriendelijk was. De meest afgrijselijke vloeken werden over de man uitgesproken, maar wel met een glimlach wat het voor de conducteur kennelijk weer acceptabel maakte. De aangeboden fles Grappa werd resoluut door hem van de hand gewezen. Het was geen feestnummer.

Met nog een klein half uurtje te gaan had dit deel van de trein een licht ontvlambare staat bereikt. Nee, ik bedoel niet dat de gemoederen hoog opliepen of dat de stemming negatief zou zijn hier. Nee, het tegendeel was waar iedereen was in opperbeste stemming, de Italiaanse liedjes werden afgewisseld door echte Hollandse dijenkletsers. Kortom het was een groot feest aan het worden.

Dat explosie gevaar, brandgevaar had meer te maken met de hoeveelheid alcohol er vanuit de flessen in de lijven terecht was gekomen. Waarschijnlijk zou bij het kleinste vonkje de het hele treinstel in lichterlaaie worden gezet.

De stemming van uitgelaten vrolijk , sloeg om. Naar mate we Genua begonnen te naderen werden we er ons van bewust dat we afscheid moesten gaan nemen van onze nieuwe vrienden en dat het moment van afscheid met rassé schreden naderde. Dat maakte dat de stemming bedrukt was. De Hollandse mannen namen uitgebreid afscheid van de overige passagiers met wie we deze reis lief en leed en natuurlijk drank en eten en drank en drank hadden gedeeld. Van de vrouwen werd net iets warmer en intiemer afscheid genomen dan van de mannen.

Terug op station Genua

Op het moment dat de trein het station van Genua binnen rolde en we weer terug waren op de plek waar zo´n twaalf uur geleden de hele reis was begonnen, werden de laatste afscheid kussen gewisseld. De trein kwam met een schok tos stilstand en de deuren gingen open en gezamenlijk rolde we de trein uit het perron op. De conducteur maakte met een hoop misbaar zijn ongenoegen kenbaar tegenover de overige passagiers. Dat deed hij op het moment dat het zootje ongeregeld lallend en brallend naar buiten kwam rollen. De Italianen hadden het meest te voortduren van zijn constante geschreeuw.

Eenmaal op het perron opperde een van de maten dat het natuurlijk hartstikke tof zou zijn als we een leuk souvenirtje aan deze dag mee zouden nemen om een plaatsje te geven aan in het cafetaria van de HMS Amsterdam.

Hij liep resoluut op de Italiaanse conducteur af en begon, lichtelijk aangeschoten in het platte West-Fries tegen de man te brallen:

“Luister’s is meester, as wie nou ens dat boredje mee namen. Dat boredje dat op die trien hengt waarup steat waar die trien naar toe get. Dan hengen we det up in ’t cafeteria en dan hubben we een schoon aantenken an een leuk daggie! Da’s wel goed, he! “

Onderwijl werd de conducteur door hem beklopt alsof het een oude vriend was die hij al jaren niet had gezien. Pas op het moment dat hij aanstalten begon te maken om de conducteur te zoenen werd het deze te gek. Hij duwde de matroos van zich af en riep uit “Si, Si, Si” daarbij een gebaar maken dat het wel genoeg was geweest en dat hij absoluut niet gezoend wilde worden.

De matroos draaide zich onmiddellijk om en brulde, in de richting van de rest van de groep: “Jullie hebben het gehoord, hij zegt Si-Si dus hij vind het goed.”

Dat was dus niet tegen doveman oren gezegd, de groep draaide zich acuut om richting trein en in de richting van het grote blauwe bord.

De NS had vroeger blauwe richtingsbordjes op de trein hangen, met name de intercity’s waren daarmee uitgerust, Dat waren van die klapbordjes waarop de stad van herkomst werd vermeld en de stad van aankomst. In die tijd moest dat allemaal nog met de hand worden gedaan, niks geen digitaal gedoe. Nee hoor gewoon klapbordjes.

Die borden had de Italiaanse spoorwegen ook aan de buitenkant van de trein bevestigd. Het enige verschil was dat die in Nederland klein en handzaam waren en die in Italië groot, zeer groot waren. Kon je zo’n bordje in Nederland gemakkelijk alleen hanteren, met de Italiaanse uitvoering waren er zeker acht flinke jongens voor nodig.

In geen tijd hadden de maten het bord van de trein gehaald en liepen nu in de richting van de trap die naar de uitgang ging, dit alles onder het zingen van het bekende lied:

“Heiho, Heiho, de maten die gaan zo” een variant op het liedje dat de zeven dwergen zongen in de film van sneeuwwitje. De Conducteur liep achterste voren te zwaaien met zijn armen. Voor de neutrale toeschouwer had dat beeld een beetje weg van een dirigent die de maat aangaf aan zijn koor. Dat was echter niet precies wat hij bedoelde. Hij trachtte uit alle macht de nu op volle stoom aan stormende groep met bord tegen te houden voordat ze de trap konden bereiken. Een aantal van onze Italiaanse medereizigers begon zich nu ook te bemoeien met de conducteur. De jongen, die redelijk dronken was en gedreigd was om uit de trein te worden gegooid, zag nu zijn kans schoon en begon de conducteur aan de kant te duwen. De conducteur had inmiddels zijn fluitje bemachtigd en stond daarop als een gek te blazen. Wat de aangeschoten passagier weer te veel werd en die trachtte zich meester te maken van de fluit van de conducteur. De conducteur sloeg de man van zich af, wat het sein was voor de andere  Italianen die met ons de coupé hadden gedeeld, om hun maat te hulp te schieten.

Ondertussen liepen de marine jongens in een gestaag tempo door naar de trap en hadden inmiddels het derde couplet van ‘Heiho’ ingezet.

Het ging uit de hand lopen!

Dit was het moment dat, wat begonnen was als een beetje duwen, uit de hand begon te lopen. De conducteur verweerde zich tegen het duwen, door de jonge Italiaan een klap te verkopen. De jonge jongen liet zich niet onbetuigd en haalde vol uit naar de conducteur. Ook de andere begonnen nu klappen uit te delen. Dat was het moment dat ik dacht dat het verstandig was om tussen beiden te komen.

Het zingen werd luider en de rest was met het bord reeds gevorderd tot aan de trap die leidde naar de grote hal van het station van Genua. Ik stelde me op tussen de conducteur en de jonge Italianen, ik hield de conducteur zijn beide handen vast, om te voorkomen dat hij weer zou uithalen naar de jonge jongens, die inmiddels ook hun kookpunt hadden bereikt.

Om mij heen trachten ze nu elkaar te raken, door snel heen en weer te schuiven, met de conducteur kon ik voorkomen dat ik zelf ook klappen op liep. Plotseling ontstond er een hele hoop kabaal onderaan de trap, de groep met het grote bord was inmiddels gearriveerd in de gang onderaan de trap. Daar werden ze opgewacht door een stuk of wat Carabinieri’s. 

 

Ook daar ontstond nu een flinke schermutseling, de maten lieten het grote bord voor wat het was en stortte zich nu op de operette agenten. Deze Carabinieri’s staan erom bekend dat er eerst wordt geslagen voordat ze gaan kijken wat er nu werkelijk aan de hand is. Wel, deze waren daar geen uitzondering op. Met de lange bullenpees werden de Hollandse jongens bewerkt, die zich op hun beurt ook niet onbetuigd lieten en er ook driftig oplos aan het slaan waren.

Het leek erop dat de ‘slag om Genua’ hier zijn beslag zou krijgen.

Ik liet de conducteur los en duwde hem weg. Waardoor hij kwam te vallen. De jonge Italiaan en zijn kompanen zagen hun kans schoon en begonnen hem nu te bewerken. Ik was in drie grote sprongen bijna onder aan de trap. De laatste trede overslaand dook in als het ware in het gekrioel van vuisten en bullenpezen. Binnen een paar seconden was het een grote vechtende massa, waarbij het niet meer duidelijk was welke ledematen bij wie hoorden.

Waar ze zo snel vandaan kwamen is me nooit duidelijk geworden maar, plotseling was daar een overmacht aan politieagenten aanwezig en werden we overmeesterd. De meeste van de Hollandse jongens konden wegkomen samen met een aantal van de Italianen die goed de weg konden in het Stationscomplex van Genua.

Ik deelde wat klappen uit en incasseerde een aantal zweepslagen met de bullenpees van de Carabinieri. Een van die klappen was midden in mijn gezicht. De striem brandde in mijn gezicht, mijn wenkbrauw bleek te zijn opengereten door de klap en ik bloede als een rund. Voor mijn gevoel was hij rakelings langs mijn rechter oog gegaan.

Het einde van het liedje was dat de politie kans had gezien om twee Hollandse jongens vast te nemen en vier  Italianen. De rest kon de dans ontspringen en was als de wiede weerga richting boord gegaan.

Aangekomen op het politie bureau werden we met vier man in een cel ingesloten. Twee Italiaanse jongens, die bij ons in de coupe gezeten hadden en een collega marinier. Wij spraken beide geen Italiaans, de beide jonge Italianen spraken uiteraard geen Nederlands. Communiceren ging in het Engels, de beide Italiaanse jongens hielden ons goed op de hoogte van wat zich daar binnen allemaal afspeelde. De politie agenten waren druk in gesprek met de conducteur van de trein, die zich inmiddels ook gemeld had op het politie bureau.

Uit de vertaling van de jongens begreep ik dat hij de Hollandse mannen als schuldige aanwees van de chaos die was ontstaan.  Mij wees hij aan als degene die hem fysieke schade had toegebracht.

Ik keek mijn maatje Paul aan en in een opwelling was een plan geboren. We moesten als de donder terug naar boord. Weg uit die cel en weg van dat politiebureau. Hoe langer we hier zouden blijven des te meer problemen zouden we op ons nek halen. Maar hoe? Gewoon vragen of we weg mochten leek nou niet bepaald het verstandigste. Ontsnappen, hier uit die cel? Leek niet echt te gaan lukken met een overmacht van die opgetuigde toneel smerissen. Nee, duidelijk was dat we hier weg moesten en snel ook.

Ik zei: “let op, ik ga stampei maken. Gillen dat ik verrek van de pijn en dat ik niets meer zie uit dat oog, jij gaat gillen dat ik naar een dokter moet. Dat is de enigste manier om hier weg te komen. Dus laat je horen!” Wel dat was niet tegen een dove gezegd. Ik begon te schreeuwen , gewoon in het Hollands, dat ik geen ene moer meer zag en dat mijn oog eruit hing, dat ik veel pijn had en dat mijn moeder zwanger was en dat mijn vader een aap was. Ach, wat ik allemaal riep was eigenlijk niet belangrijk, als ze er maar van overtuigd raakte dat het goed fout was. Meteen nam Paul, de andere marinier, de schreeuw partij over. Ook de Italiaan liet zich niet onbetuigd. Kennelijk voelde hij aan wat de bedoeling was want hij stond net zo hard mee te schreeuwen.

De Carabinieri met de meeste strepen kwam nu naar de cel toe waar we zaten. Hij bleef voor het traliewerk staan en bekeek ons van top tot teen. Lachte wat schamper en wilde zich omdraaien. De jonge Italiaan begon nu op hem in te praten wat hem op zijn schreden deed terugkeren. Driftig gebarend en wijzend naar mij en naar het bebloede gezicht leek de Carabinieri steeds minder zeker van zijn zaak te worden. Hij stond wat heen en weer te wankelen op beide voeten en liet plotseling een over duidelijk ‘abbastanza’, wat het zelfde was als ‘genoeg’, horen.

Hij draaide zich om en liep weer het politiebureau in, regelrecht naar de dichtstbijzijnde telefoon.

Ondertussen bleven wij om het hardst doorgaan met gillen en kermen. Tot dat onze Italiaanse celgenoot duidelijk maakte dat hij aan het bellen was met een arts. Die moest komen kijken naar de aard van de verwonding. De arts kon binnen tien minuten hier zijn en zou dan het nodige gaan ondernemen. Ik zei tegen de Italiaan dat we terug naar boord moesten, omdat ik daar het beste behandelt zou kunnen worden.

De dokter

Toen de arts arriveerde lag er inmiddels een met bloed door lopen stapel papieren handdoeken op grond van de cel en waren mijn boven kleren ook redelijk rood doorlopen. Terwijl de arts mij onderzocht, stond onze nieuwe vriend rustig in te praten op de Italiaanse arts. Hij probeerde hem ervan te overtuigen dat we over gebracht moesten worden naar de Hms. Amsterdam  voor verdere behandeling.

Een ding werd snel duidelijk, de arts had er absoluut geen zin in om zijn handen eraan te branden. Hij nam het voorstel van onze Italiaan over en bracht zijn advies uit aan de opgetuigde politieman die kennelijk de leiding had over deze tent. Na wat heen en weer gepraat leek het dat de arts ze had overtuigd en van binnen waren we al aan het juichen. Het ging lukken. We gingen terug !!

De arts kwam terug samen met de chef van het bureau en maakte duidelijk dat we werden overgebracht naar het hospitaal aan de haven.

Dat viel even tegen.

Niet terug naar die ‘good old Amsterdam’ maar naar een Italiaans ziekenhuis. Ach , het kan verkeren. Alles was natuurlijk beter dan hier in de cel te moeten blijven zitten en af te wachten wat er zou komen. De dokter stapte opnieuw de cel in en maakte zijn tas open, daaruit haalde hij verband middelen, pakte mijn hoofd gedeeltelijk in, zodat het bloeden gestelpt werd.

We namen afscheid van de jonge Italiaan, die een beetje stond te gniffelen, we bedankte hem voor de ‘gezellige dag’ en voor zijn steun. We werden nu richting uitgang gedirigeerd door de politie. De conducteur van de trein zat ook nog steeds op het bureau. Men zegt wel eens ‘als blikken konden doden, dan…’ nou dat was wel van toepassing op de blikken die wij in onze richting kregen. Nu pas bleek dat ook de conducteur mee ging naar het ziekenhuis. Hij ondersteunde met zijn ene hand de andere arm en keek heel kwaad met een van pijn vertrokken gezicht.

Wij werden achterin het busje gedirigeerd, de conducteur in het midden samen met een agent en nog twee agenten zaten voorin. Wat nu volgde was een bizarre rit door de stad naar het ziekenhuis. Het ziekenhuis ‘Ospedali Galliera’ was gelegen aan de Via Alessandro Volta en lag op een steen worp van de marine haven. Dat gaf ons het gevoel dat we in ieder geval weer een beetje dichter bij de boot waren als hier op het politiebureau. Paul bleef maar, in het Engels, vragen of onze boot inmiddels was ingelicht. Hij bleef daar maar op hameren, net zo lang tot dat een van die agenten helemaal uit zijn dak ging en in gebroken Engels het uitschreeuwde dat hij zijn kop moest houden. Dat leek ons op dat moment het meest raadzame.

De eerste hulp 

Na een rit van ruim tien minuten kwamen we aan bij het gebouw van het ziekenhuis waar de eerste hulp in was gevestigd. Via een ouder gebouw kwamen we in een wat moderner aanbouw van het ziekenhuis. Vanuit een grote ruimte werden we gebracht naar een behandelruimte. Een van de verpleegkundigen vertelde in het Engels dat we even moesten wachten. De dokter was nog even bezig, daarna zou hij eerst naar de conducteur gaan kijken en pas dan was ik aan de beurt. Ik moest gaan liggen en mijn maatje werd een stoel aangewezen waarop hij plaats kon nemen. Daarna maakte ze aanstalten om de kamer te verlaten. De agent hield, als een echte heer de deur voor haar open. Zijn blikken toonde dat hij meer aandacht had voor deze Italiaanse schone dan dat hij voor ons had. Wij konden immers geen kant op, hij hield de deur in zijn hand en er was echt geen denken aan dat we hem ongemerkt voorbij konden komen.

Het gesprek tussen hem en de verpleegster werd steeds geanimeerder, het praten van de verpleegster leek meer en meer op het kirren van een loopse poes als dat het nog met praten te maken had. De blikken van de agent schoten tussen ons en de verpleegster heen en weer. Dat beviel de verpleegster niet, ze eiste gewoon alle aandacht van deze diender. Nog eenmaal keek de agent de kamer rond en toen verdwenen ze samen de gang op. Een harde klik gaf aan dat de deur van de behandelkamer van buiten af op slot was gedraaid. 

Dit was het moment.

Als we wat wilde ondernemen dan was dit het moment.

Ik sprong op en rende naar de ramen aan de achterzijde van de kamer. Trok ze met een ruk open en liep meteen tegen het volgende obstakel aan, de ramen waren aan de buitenkant voorzien van traliewerk, waar op het eerste gezicht geen doorkomen aan was. Paul, mijn maatje, duwde me opzij en begon als een gek te trekken en te duwen tegen de tralies, zonder resultaat. We wilden het al opgegeven en stonden wat beteuterd te kijken. Plotseling viel mijn  oog op een hefboompje, een klink als het ware. Ik drukte hem in en het traliewerk ging bijna als van zelf open.

De sprong uit het raam de bosjes in was zo gemaakt. Eenmaal buiten trokken we de ramen dicht en de tralies werden ook weer in hun oorspronkelijke positie gebracht. We waren buiten en stonden in een vrijwel ondoordringbare begroeiing, maar we waren buiten.

Wat nu?

We keken elkaar aan, duidelijk was dat we zo snel mogelijk hier weg moesten wezen voordat ze ons zouden missen. Op het moment dat ze daar binnen door kregen dat we pleite waren zouden de rapen pas echt gaar zijn. De bosjes, waar we stonden, waren erg dicht in elkaar gegroeid en moeilijk toegankelijk.

“Kom op” zei ik tegen Paul “hier blijven staan lost echt niks op, we gaan het gewoon proberen”

De daad bij het woord voegend, mijn armen voor mijn hoofd en vol in de begroeiing, er dwars door heen. Het leek de enigste oplossing. Na een paar minuten, die voor het gevoel een uur hadden geduurd, kwamen we aan de andere kant te voorschijn en stonden we op een soort binnenplein. Ik keek Paul aan en schoot in de lach.

“Wat sta je nou schaapachtig te blaten” zei hij pissig “wat is er nou zo komisch?” vroeg hij.

“Je ziet er niet uit!! Het is net of je door een bos van scheermesjes gelopen bent. Je hele gezicht en je armen zitten onder de sneetjes of krassen zo je wilt. Het bloed zit overal in je gezicht.”

“Heb je je eigen weleens bekeken? Je ziet er echt niet veel florissanter uit, je hele gezicht zit onder de krassen en je kleding is finaal kapot getrokken! Veel tijd om elkaar te bewonderen was er niet meer. Vanuit het raam waar we net uit ontsnapt waren werd geroepen. Het begon al donker te worden in Genua en vanuit het raam konden ze ons moeilijk zien. Paul wilde gaan rennen om weg te komen, ik hield hem tegen en zei dat wij beter gewoon konden weg lopen. Ik was ervan overtuigd dat dat veel minder de aandacht zou trekken als dat we er met een rotgang vandoor gingen.

We bereikte de rand van de ´Via Atto Vannucci´, daar ging het tussen twee gebouwen door, via de tuinen en een balustrade naar de ´Corso Aurelio Saffi´. Via een kleine parkeer plaats lieten we ons langs de muur zakken en stonden op de ´Strada Aldo Moro´. Hier liepen we tegen de gebouwen van de Italiaanse marine aan. We hadden geen idee of de Italiaanse politie ons wel of niet op de hielen zat. We hadden maar een belang en dat was om weer zo snel mogelijk aan boord van de HMS. Amsterdam te geraken.  De meest voor de hand liggende oplossing om op het terrein te geraken was om over een betonnen muur te klimmen welke het marine terrein afsloot van de burgermaatschappij. We hadden geen idee of het terrein streng werd bewaakt of niet. Als we opgepakt zouden worden hadden we geen enkele legitimatie want die waren achter gebleven bij de Carabinieri.

Op goed geluk begonnen we aan de klimpartij de muur op. Paul was als eerste boven en lag nu op zijn buik met een hand naar beneden. Ik greep zijn hand en trok me zelf omhoog tot ik ook op de muur stond. Het was inmiddels hartstikke donker geworden en dat werkte in ons voordeel. Zolang we plat op die muur lagen waren we eigenlijk een geheel met de omgeving. Niemand zou verwachten dat daar bovenop twee man lagen uit te puffen van een hindernis loop dwars door Genua.

Door de adrenaline voelen we de pijn van de schrammen niet, pas als je elkaar aan keek en je zag hoe de ander er uit zag, begreep je dat je er zelf ook niet ongeschonden uit gekomen was en speelde de pijn op.

Weer terug op het Marineterrein

Na een paar minuten zo te hebben gelegen waren we voldoende op adem gekomen om onze weg te vervolgen. Aan de andere kant stonden we op het Marine complex. We waren nu relatief veilig voor de Carabinieri´s. Een volgend gevaar loerde nu op ons.

De Italiaanse MP patrouilleerde hier op het terrein en de wijze waarop we eruit zagen deed je nu niet bepaald geloven dat het hier om twee mannen van het elite korps van de Nederlandse marine ging.Dus we moesten nog steeds voorzichtig zijn. Heel voorzichtig begaven we ons over het marineterrein, steeds de schaduw zoeken en de plekken die slecht verlicht waren gebruikte we om vooruit te komen. ( Zo zie je hoe een knappe opleiding toch nog van pas komt!)

We kwamen ongeschonden aan bij de kop van de steiger waar de HMS Amsterdam lag afgemeerd. Het leek erop dat we het gered hadden. Daar lag de oude dame, keurig afgemeerd en onderstoom te wachten op de dingen die komen gingen. Op het moment dat we opstonden en achter de balen met scheepslading vandaan wilde komen om het laatste stuk over de steiger te lopen naar de Amsterdam, juist op dat moment ontstak er een hels kabaal. Van alle kanten kwamen politie auto´s aangescheurt   met de zwaailichten aan en de sirene´s  volop aan het loeien. Naast de operette politie waren daar ook Italiaanse MP´s met hun eigen vervoer. Er stopte een taxi waaruit verschillende matrozen stapte die ook aan het stappen waren geweest. Paul riep op een van de matrozen en legde hem snel de situatie uit. Deze oudere matroos kende het klappen van de zweep en gaf te kennen dat we ons niet te druk moesten maken. Gewoon blijven zitten waar jullie zitten, hier val je niet op. Dus doe niks en wacht af.

“Tijdens de hondenwacht regel ik een vlot, dat ze vanmiddag hebben gebruikt om de zijkant te tjetten, en kom naar de overkant varen om jullie op te pikken. Die loods met die grote rode deuren in het midden, daar pikken we jullie op.  Zeg maar dat ik vannacht om twee uur daar ben. Jullie zorgen er dan voor dat je er ook bent en dan varen we samen terug naar de Amsterdam. Maar, nogmaals blijf voorlopig zitten waar je zit. Die drukte duurt misschien een uurtjes maar je zal zien dat de meeste weer vertrekken. Misschien dat er een klein ploegje overblijft om de valreep in de gaten te houden, maar ze blijven echt niet de halve nacht hier rondhangen hoor” Aldus de ouder matroos. Een uitstekend plan leek het ons, nu na de valreep wandelen betekende dat we de vlucht voor niets hadden gedaan,  eigenlijk hadden we gewoon geen keus.

De Matroos kreeg gelijk, in de volgende twee uur nam het aantal politie agenten ziende ogen af. De ene na de ander wagen vertrok. Bij de loopplank bleven twee Carabinieri’s achter samen met twee man van de Italiaanse MP. Gezamenlijk met het wachtpersoneel van de Amsterdam stonden ze te kletsen en te lachen. In de nacht was duidelijk te horen dat ze de grootste lol hadden en dat de mannen het goed konden vinden. Tegen vieren twintig honderd uur vertrokken nog eens een politieman en een Mp’er zodat er van elk nog een over bleef. Bij de valreep was het nu een drukte van jewelste. Veel jongens kwamen terug van het stappen, de wacht werd gewisseld, dat gaf ook altijd wat extra roering. Kortom dit leek ons het geschikte moment om te trachten ongezien de overkant te halen. Iedereen was druk bezig en we hadden dus nu de meeste kans.

Wachten bij de rode deuren

De vlucht verliep voor spoedig, binnen een kwartier zaten we achter een stapel met scheepslading welke op de steiger stond naast de loods met de rode deuren. Wachten en nog eens wachten. De tijd kroop voorbij en het rumoer bij de Amsterdam nam af, de rust was duidelijk weer gekeerd aan boord.

Tegen tweeën begon ook de kou toe te slaan. De adrenaline was grotendeels verdwenen uit onze lijven en de kou kreeg vat op de spieren. Stijf waren we ons aan het uitrekken en juist op dat moment was duidelijk hoorbaar het plonsen van peddels in het water. Nog niet helemaal ervan overtuigd dat dit onze lift was namen we heel voorzichtig een kijkje aan de rand van de steiger. We zagen het vlot aankomen glijden over het donkere water oppervlak, elke keer als een van de peddels in het water werd gestoken lichten de fosfor deeltjes op en was er een fonkeling te zien.

Dit moest onze lift zijn dat kon niet anders. In het donker ontwaarden we de gestalte van de oudere matroos, met wie we eerder die avond de afspraak hadden gemaakt. Langzaam naderde ze steiger, twee van de roeiers legde de peddels neer en hielden het vlot aan bij de steiger. Een voor een lieten we ons op het vlot zakken. Schouder klopjes werden er uit gedeeld en zonder het uit te spreken werden we van harte welkom geheten aan boord van onze lift naar Hollands grondgebied.

We gingen plat op het vlot liggen en de jongens gooide wat dekkleden over ons heen omdat onze zomerse lichtte kledij nou eenmaal wel heel erg opviel. Langzaam naderden we de Amsterdam aan de zijde die vanaf de steiger niet was te zien. Langs bakboord zijde hing een lange touwladder naar beneden en, met lood in de schoenen begonnen Paul en ik aan de klim omhoog. Eenmaal boven, werden we opgewacht door de eerste officier, de officier van de wacht en nog een hele stoet belangstellende. De eerste officier bestede niet te veel woorden aan wat er gebeurd was.

“Eerst naar de ziekenboeg met jullie, je eigen laten verzorgen, je een beetje opknappen en dan in uniform om acht uur op parade. Dan spreken we wel verder, onnodig om te melden dat jullie een verbod hebben om van boord te gaan, neem ik aan?” aldus de eerste officier.

Plotseling ontstond een hoop heisa aan stuurboord zijde van de Amsterdam. De kant waarmee de Amsterdam afgemeerd lag aan de steiger. De eerste officier draaide zich om terwijl hij uitriep: “Wat is er nou weer aan de hand, ik heb het wel een beetje gehad voor deze nacht.” Aan de valreep stonden nu weer een man of wat Carabinieri’s die koste wat kost aan boord wilde komen. De onderofficier van de wacht had ze op luide toon aangezegd dat dat niet was toegestaan. Hij blokkeerde ze de doorgang door zich pontificaal midden op de valreep op te stellen.

De eerste officier vroeg om opheldering, al snel werd het duidelijk dat de Italiaanse politie ervan overtuigd was dat de twee ontsnapte mariniers zich inmiddels weer aan boord zouden bevinden en dat ze deze dus even kwamen ophalen.

De eerste gaf ze te verstaan dat dat natuurlijk niet door ging. Dat het klopte dat beide weer aan boord waren en dat dat betekende ze zich op Nederlands grondgebied bevonden en dat Nederland geen militairen uitlevert. Hij verzocht de heren vriendelijk om de boot te verlaten en post te betrekken daar waar ze thuis hoorden namelijk op Italiaans grondgebied, onder aan de valreep dus!!

 

Voordat hij weg ging gaf hij de onderofficier van de wacht om extra wachtpersoneel te posteren op de valreep en dat, indien nodig, met gepast geweld voorkomen diende te worden dat ‘het spul’ aan boord kon komen. Als het erg lastig word dan wil ik gewekt worden. Hij draaide zich om en vertrok naar zijn verblijf.

Wij melden ons bij de ziekenboeg. Een van de ziekenpaai’s had al twee bakken opgesteld met ontsmettingsmiddel. Alle krassen en schrammen werden zorgvuldig schoongemaakt en indien nodig verbonden. Ik kreeg, als extraatje, een paar hechtingen in mijn wenkbrauw die de boel weer bij elkaar trokken. We gingen naar beneden, eerst een douche en daarna omkleden en dan verschijnen voor de ouwe.

Op parade, ach je raakt eraan gewend !!

De marineleiding was, uiteraard, volledig geïnformeerd door de Italiaanse justitie. Verder hadden ze om uitlevering gevraagd van de mannen die ze bij naam en toe naam konden, omdat de legitimaties  waren achter gebleven op het politiebureau. Verder, zo luide het verzoek, mocht de vraag om uitlevering niet ingewilligd worden dan wilden ze graag in de gelegenheid worden gesteld om ons verder te horen inzake de mishandeling van een conducteur. Verder wilde ze graag uitsluitsel wie ons had geholpen om te ontsnappen aan het toch zeer scherpe toezicht van de Italiaanse politie.

Paul en ik werden eerst afzonderlijk gehoord door de o.o.v.pol. aan boord. Dat verhoor was feitelijk zo klaar, onder een mok koffie vertelde we eerst elk afzonderlijk ons verhaal en later, in elkaars bijzijn, konden we elkaars verhaal aanvullen.

Het was tijd voor parade, de eerste officier stond al te wachten in de gang. Wat Paul en mij opviel was dat hij een redelijk brede smile op zijn gezicht had. Wat mij betreft moet ik bekennen dat ik op deze trip met grote regelmaat de hut van de ‘ouwe’ van binnen heb mogen bekijken. Hoe gek het ook klinkt maar je raakt thuis in die vaste procedures.

Een van de eerste opmerkingen die de ‘ouwe’ maakte was : “Ik dacht dat wij een goede afspraak hadden, marinier! Jij zou ervoor zorgen dat je wat minder frequent bij mij zou verschijnen, toch? “ Het was er al uit voor ik er ook maar een tel bij nadacht: “Tja, maar u blijft me maar uitnodigen hé! Het zou toch wel erg onbeleefd zijn om dan niet te verschijnen, toch??” We keken elkaar aan en ik meende een sprankje lol in zijn ogen te herkennen.

“Ben je nou helemaal bedonderd” Zei hij, niet luid niet schreeuwend, nee gewoon op spreek toon en juist daardoor maakte het zoveel indruk. “Het is simpel, de Italianen willen jullie hebben, wij geven jullie niet weg. Er is nog geen aanklacht geformuleerd dat gaat nog minstens een paar dagen duren.”  Hij haalde diep adem en liet een stilte vallen.

“Feitelijk weet ik dus niet wat er allemaal gebeurd is. Dat er iets is gebeurd dat is me duidelijk. Dat dat iets niet de schoonheidsprijs verdiend dat is me ook duidelijk. Maar, als we ons aan de feiten houden dan zijn jullie dus alleen maar te laat teruggekeerd van passagieren en zijn jullie op oneigenlijke wijze weer aan boord gekomen.

Voor die beide zaken zal ik jullie twee weken verzwaard op leggen. De rest wordt aangehouden tot dat we bericht krijgen van de Italiaanse justitie. Naar het zich laat aanzien zijn we dan alweer hoog en breed terug in Nederland.”

Tegen de chef de equipage zei hij: “U kunt marinier Paul laten inrukken, met hem wil ik nog even een woordje wisselen onder vier ogen.” Daarbij wijzend op mij.

Nadat ze waren vertrokken keek hij me lang aan, uiteindelijk schoof hij wat heen en weer en zei:

“Ik heb niet het gevoel dat het helemaal gaat zoals het zou moeten gaan met jou hier aan boord. Ik denk dat het tijd is om je weer terug te plaatsen naar een walsplaatsing. Mogelijk dat ze in Doorn raad weten met je. Ik zie hier geen mogelijkheden meer om je te handhaven. Zodra we in Nederland zijn zal ik ervoor zorgen dat je terug gaat. Ik neem aan dat je het er mee eens bent.”

“Nou, dat vin………” nog voor ik verder iets kon zeggen, nam de commandant weer het woord. “Goh, ik ben blij dat je begrijpt dat er momenten zijn in het leven dat je je mond moet houden en dit is dus zo’n moment!  Eruit !!”

Maanden later in Nederland kreeg ik een oproep van de Procureur Generaal. Ik moest naar Den Haag komen om een klacht van de Italiaanse spoorwegen op te lossen.

Er was een brief binnen gekomen waarin de Italiaanse spoorwegen eiste dat ik de schade zou betalen die de conducteur had opgelopen op die mooie dag in Genua.

“Klopt dat verhaal? “ was zijn eerste vraag.  Ik deed er het zwijgen toe.

“Laat ik het zo zeggen, je kunt twee dingen doen, ze eisen zo’n kleine vier honderd duizend lires van je. Die kun je betalen, maar van jou katje ben je dan wel een paar jaar bezig maar dan ben je ervan af.  Je kunt ook gewoon ontkennen. Dan zullen ze naar de Italiaanse rechter stappen. Mogelijk wordt je dan bij verstek veroordeelt. Dan volgt er een verzoek aan Nederland om je uit te leveren of om je tot betaling te dwingen. Nederland zal daar geen gehoor aan geven.” En dat is het dan.

O ja, als je kiest voor het laatste is het wel verstandig om de komende 30 jaar Italië te vermijden of als je wel gaat voldoende geld op zak te hebben zodat je alsnog het geld kunt betalen.

Ik heb maar gekozen voor de laatste optie, leek me het goedkoopste.!!

Hoe het verder afliep aan boord?

Nog voor we in Nederland terug waren zou ik al over geplaatst zijn. Waarom , hoe?

Tja, dat is ook weer een verhaal op zich!!