Vaste klanten, Harm Prut
Vaste klanten,
Harm Ruth
Naast het normale publiek was het hele journaille van De Telegraaf, dat toentertijd op de Nieuwezijds Voorburgwal gevestigd was, dagelijks te gast in café De Dam. Om een uur of twee ’s middags was de krant klaar. De financiële pagina’s waren afgesloten en de krant rolde van de persen. Zowel de stads-, de financiële en de politieke redactie mochten worden gerekend tot de, laten we maar zeggen, meer ervaren innemers. Onder leiding van de toenmalige hoofdredacteur werd de dag afgesloten in de kroeg. Dat afsluiten begon dan vaak in café De Dam, daarna was café Scheltema aan de beurt en de dagsluiting vond dan over het algemeen plaats bij café Hoppe aan het Spui. Café Hoppe werd dan natuurlijk alleen gehaald door de doorzetters onder het journaille.
Eén voor één kwamen de redactieleden ’s middags binnen wandelen. Allemaal, stuk voor stuk, markante persoonlijkheden met hun eigen gebruiksaanwijzing. Nog voordat de koppen in de krant droog waren was ik al op de hoogte van het nieuws van die dag.
De hoofdredacteur gold ook hier als voorganger en gangmaker. Hij dronk alleen single malt whisky – en dan geen glas, maar gewoon een hele fles, voor hem alleen. Hij had geen hekel aan delen ofzo, maar ‘een man z’n drank is een man z’n drank, en daar blijft iedereen vanaf.’ Ik mocht alleen de fles en het glas bij hem neerzetten, het ontkurken en het inschenken waren handelingen die hij zelf in de hand wilde hebben. Dat gebeurde met de precisie van een instrumentmaker: het ontkurken gebeurde heel voorzichtig, het inschenken ging bijkans nóg voorzichtiger. Het glas werd gevuld met vrijwel exact anderhalve centimeter ‘goddelijk vocht’, zoals hij zijn whisky liefkozend noemde. Hij deed met driekwart liter krap twee dagen. Hij liet het zich smaken. Verschillende jonge, aankomende journalisten ondernamen vaak een poging om hem bij te houden, maar zagen al snel in dat dat onbegonnen werk was.
Een van de wat oudere journalisten had een zwak voor Paul Kookwoning. Als hij een borrel bestelde kreeg Paul er ook een. Door Pauls drukke bezigheden in de rosse buurt en De Groote Club was hij een prima bron voor de meest sappige verhalen. Als er iemand op de hoogte was van wat er zich afspeelde in de wereld van de Wallen dan was Paul het wel, en hij was altijd wel bereid wat van zijn geheimen prijs te geven. Als daar een redelijke vergoeding in “goddelijk vocht” tegenover werd gesteld, uiteraard.
Op de maandagen vonden ’s middags en ’s avonds de Gemeenteraadsvergaderingen plaats in het stadhuis, dat toen nog aan de Oudezijds Voorburgwal gevestigd was. Rond vijf uur werd er dan twee uur geschorst voor het avondeten, vaak bij de Chinees op de hoek van de Damstraat en de Dam, maar vaak werd eerst werd er bij ons geborreld, dan kwam er een hele lading fractieleden (van alle partijen!) binnenvallen. De journalisten van de politieke redactie waren op maandag altijd laat, want ze bleven hangen tot het nieuws, als het ware, met de borrel meekwam. Aan de bar praat het tenslotte een stuk makkelijker dan in de bedompte ruimtes van fractiekamers op het stadhuis.
Naast de lokale politici behoorde ook de landelijke politici tot de regelmatige bezoekers van deze plek in de Damstraat. Eén van hen was de medeoprichter van D66: de respectabele Hans van Mierlo.
Voor hem heb ik echt respect gekregen in de tijd dat ik in die kroeg werkte.
Er kwam bij ons in het café vaak een klein, nogal onooglijk mannetje. Zijn naam was Harm Ruth. Harm was dakloos en zwerver. Doordat hij klein was en vaak wat vreemd overkwam werd hij nooit serieus genomen. Hij was door een ongelukkige speling van het lot dakloos geworden en vond het eigenlijk wel best allemaal, voor Harm was het alleen belangrijk dat hij zijn natje en droogje voor een dag voor elkaar had. Harms dagtaak bestond uit het bij elkaar scharrelen van zijn kostje, en daarnaast werkte hij – consequent als hij was - een lijstje af dat hij ’s morgens, met heel veel geduld en precisie, had samengesteld. Op dat lijstje, meestal op een verkreukeld stukje papier, stond dan omschreven welke soort borrel hij in welke kroeg die dag zou gaan drinken. Meestal waren dat twee borrels per café, en per dag stonden er zo’n twintig á vijfentwintig kroegen op dat kattenbelletje van hem.
Niet dat dat lijstje ooit helemaal werd afgewerkt, nee, meestal was Harm al gesneuveld voordat het einde van zijn lijstje in zicht was: de meeste vaste bezoekers kenden Harm natuurlijk en droegen hem een warm hart toe, waardoor hem vaak wat te drinken werd aangeboden. Het lijstje van Harm ging daar ook vanuit: bij de wat duurdere drankjes had hij al aangegeven dat hij die zou bestellen als hij iets aangeboden kreeg. Hij raakte pas echt in verwarring als hij iets aangeboden kreeg maar de aanbieder bepaalde wát - dat bracht Harm dan zo van slag dat hij in vloeken uitbarstte. Zijn hele, zorgvuldig opgestelde schema van twee borrels per kroeg werd dan door elkaar gegooid. Als Harm érgens een hekel aan had dan was het wel aan een ongeorganiseerd leven!
Harm vertelde aan iedereen die het maar horen wilde dat hij aan het sparen was voor een spiegelreflexcamera, zodat hij (naar eigen zeggen) zijn oude beroep weer kon oppakken en weer aan de slag kon als fotograaf. Harm was al zeker vijf jaar aan het sparen - althans dat verhaal vertelde hij al zeker vijf jaar. Maar, zoals dat gaat in het leven, steeds kwam er weer wat tussen en waren er andere prioriteiten om zijn geld aan te besteden, dus schoot het uitoefenen van zijn passie erbij in.
Harm en Hans van Mierlo kwamen elkaar regelmatig tegen, beiden wonend en levend in een compleet andere wereld. Die twee werelden ontmoetten elkaar in de Damstraat aan de bar. Niet dat het contact nu diepgaand was, nee, gewoon zoals dat gaat in een kroeg. Je kent de gezichten, groet elkaar, drinkt wat en ieder gaat zijns weegs. Door Harms opstelling, klein, druk en aanwezig, kon je niet om hem heen. Eigenlijk had Hans, net als iedereen, wel een beetje compassie met Harm.
Op een dag was Hans met een paar medestanders aan de bar druk in gesprek, bezig om de wereldse problemen op te lossen toen Harm het café binnen kwam lopen, al in een redelijke staat van beneveling. Hans zag Harm, keek hem lang en doordringend aan en gebaarde dat hij bij hem moest komen. Harm naderde met rasse schreden, je wist het immers nooit: misschien lag er wel een vloeibare versnapering in het verschiet. Hans toverde in een vloeiende beweging een polaroidcamera uit zijn regenjas, en gaf deze aan Harm: “Beste Harm, je bent zo gewend dat de wereld op je neerkijkt. Wordt het niet eens tijd dat jij ze laat zien hoe ontluisterend de mensen kunnen zijn als je tegen ze opkijkt? Ik weet zeker dat dat heel goed is voor hun eigendunk. Harm, ik benoem je bij deze tot Fotograaf van de Onderkant van de Mensheid. Maak ze wakker!” Harm was hevig onder de indruk, maar niet voor lang: “Het is geen spiegelreflexcamera, hè?”
Diezelfde dag werd via Majoor Bosshardt van het Leger des Heils geregeld dat Harm onderdak kreeg bij de stichting Hulp voor Onbehuisden (tegenwoordig HVO-Querido). Dat was dus wat ik zo respecteerde in Van Mierlo: niet alleen bezig met de hogere doelen, maar ook oog voor de kleine dingen en mensen in het leven. En Harm? Ach, Harm heeft nog jaren lopen verkondigen dat hij aan het sparen was voor een spiegelreflexcamera. Op zijn dagelijkse tocht langs de kroegen had hij altijd dat polaroidcameraatje bij zich en trachtte niets vermoedende toeristen te bewegen om maar een foto van hem te kopen.
Nog iets later is Harm toegetreden tot het Groot Walenburgs Vuilharmonisch Orkest, waar hij nog jaren met veel plezier zijn bijdrage aan heeft geleverd.