Lijn 24, de Pijp en oud zuid

Lijn 24, Oud Zuid en de Pijp.

 

 

 

 

Voor de echte Amsterdammer bestaat de stad uit twee delen Voor hen die Amsterdam iets minder goed kennen is het goed omdat even uit te leggen
De van oorsprong arbeiders buurten waren de buurten waar een gemoedelijke sfeer hing, men nog op elkaar lette en het beste met elkaar voor had. Verder waren er de buurten waar we, laten we maar zeggen, de wat beter gesitueerde tegen kwamen.

Als trambestuurder in Amsterdam doorkruiste je altijd wel beide buurten. Elk van de twee soorten van buurten trok een ander publiek. In de buurt van de Amsterdamse wijk “de Pijp” bevond zich de Albert Cuijp, de grootste dag markt van Amsterdam (en als rechtgeaarde Amsterdammer ben ik ervan overtuigd dat het ook de grootste van Nederland is)  Deze buurt had een totaal ander publiek dan “de Goudkust” zeg maar het gedeelte “Oud Zuid” waar de Apollolaan en de Beethovenstraat bij elkaar komen. Dat vergde van de trambestuurders dan ook enige aanpassing.

Daar waar je in de volksbuurten over het algemeen joviaal met de passagiers omging, was er in Oud Zuid toch duidelijk sprake van een redelijke afstand tussen het gepeupel (lees de bestuurder en de conducteur) en het “plebs” dat zich onder het “gewone” volk begaf. Natuurlijk waren er ook in Oud Zuid altijd hele aardige passagiers, die altijd goede morgen zeiden en vroegen hoe het met je was, kortom heel sociaal in de omgang. ( echt ik herinner me ze alle twee nog !)

 

Nee, dan de volksbuurt, dat was andere koek.

Altijd op weg naar iets of iemand, vrouwen die sleepte met boodschappen van de Albert Cuijp. Hoe voller de tassen hoe meer kans je had als bestuurder om er iets van mee te pikken. De keren dat ik ’s avonds met een hele tas vers fruit ben thuis gekomen zijn ontelbaar.

Als de mensen bij de Albert Cuijp zich met hun zware tassen in de tram hezen en je nam even de moeite om een handje toe te steken dan werd dat steevast beloond met een pak koekjes of een mooie glanzende appel of appelsien. Of gewoon een altijd dankbare opmerking of blik, als je iemand even de helpende hand uitstak.

Hoe anders was dat vaak in de Goudkust.


Daar werd er min of meer geëist dat je van de bok af kwam en de dames even hielp met hun, mondjes maat, gevulde tassen. Een vriendelijk uitgesproken dank je wel kon je wel op je buik schrijven. Nee met opgetrokken neus werd dan het kaartje neergelegd (denk maar niet dat dat kaartje in die vieze automaat werd gestopt, waar iedereen zijn kaartje in duwt, hoor) op de betaaltafel van de bestuurder. Als je dan geluk had werd er nog iets gemompeld in de trant van
“U mag het wel even afstempelen hoor,...... denkt u er even aan dat u de tijd een beetje ruim afstelt??”
Het was in die tijd gebruikelijk dat je een kwartiertje vooruit stempelde om de mensen de mogelijkheid te geven om gebruik te maken van de, vaak krappe, overstaptijd. Natuurlijk waren er ook hele vriendelijke mensen in Oud Zuid, net als dat er hele nare mensen waren in de Pijp. Maar de tendens was toch zo’n beetje als boven beschreven.

 

Amsterdam was in die tijd nog in zones opgedeeld voor het openbaar vervoer.
De strippenkaart (die inmiddels ook alweer ver verleden tijd is) had juist haar intreden gedaan. In principe kwam het erop neer dat als je van een van de buitenwijken naar het centrum reisde, je twee zone’s doorkruiste en dus op de derde strip op je kaart, moest afstempelen. De zone grenzen lagen meestal halverwege de rit van een tramlijn en tussen twee haltes in. De bestuurder moest handmatig de instellingen van de stempelautomaat veranderen. Dat gebeurde vanuit de bestuurders cabine, via een vernuftig schakelkastje waarop je de zone kon instellen. Het wisselen van de zone gebeurde tijdens het rijden tussen de betreffende haltes.

 

Meestal was het moment van wisselen goed te horen. De automaten maakte een geluid dat een slecht werkende espressomachine niet zou misstaan. Het was dus door de hele tram duidelijk te horen dat de instellingen van de stempelautomaat werden veranderd. Tevens moest je dan ook je handstempel anders instellen, op de nieuwe zone. Een werkje wat je, als het ware, routinematig uitvoerde. Natuurlijk gebeurde het wel eens dat je als bestuurder vergat om op tijd  je automaten om te zetten en daardoor de passagiers, onbedoeld, dupeerde. Vaak ook klonk er dan een vette brul door de tram, zo van “hé eikel, doe je werk!”
Een beetje afhankelijk natuurlijk in welk stadsdeel je op dat moment rond reed. Dat was dan genoeg om je te laten beseffen dat er achterin de tram, bij de automaten iets verkeerd was gegaan. Snel op de knoppen drukken en dan was het probleem weer opgelost.

 

Ook gebeurde het wel eens dat je bewust te laat was met het veranderen van de automaten. Als je lang op een vaste lijn reed dan leerde je je pappenheimers natuurlijk kennen. Ik heb heel wat jaartjes mogen rijden op de route van lijn 24. Van het Stadionplein naar het Centraal station en weer terug.
Dat betekende dat je in de twee eerder omschreven buurten je werk deed en als bonus ook nog dwars door de oude binnenstad mocht hobbelen. Niet alleen de route kon je dromen, maar ook je vaste klanten.

Tante Truus, van “de Cuijp” , altijd goed voor snoep en appels.
Dus als ze er aan kwam, slepend met haar zware boodschappen tas vol met verse ‘aanbiedinkjes’, strompelend en struikelend om toch nog de tram te halen. Dan wachtte je even als vaste bestuurder en als ze te veel bij haar had om in een keer mee de tram in te nemen, dan hielp je haar even met haar tassen. Als ze dan ingestapt was en er geen zitplaatsen meer waren, dan zei je tegen de eerste die achter je zat op de dwarsbank, dattie op Tante Truus haar plekkie zat en dat dat nooit de bedoeling kon zijn.

Het kon zo gek niet lopen of de man of vrouw die daar zat maakte plaats voor Tante Truus. Tante Truus liet zich dan met een zware plof achter je vallen. Onder het uitstoten van de meest diepe zuchten ( in de directe omgeving dacht men menigmaal dat ze bezweek aan een hartverzakking) kwam ze dan op adem. Twee, drie haltes verder werd dan een strippenkaart neergelegd op je betaaltafel met de vraag, “Moppie, wil jij ‘m effe stempelen’, ik red het niet tot achter in die kar.” Gelijktijdig werd er dan aan de andere kant van je cabine tussen de ramen door, die de afscheiding waren tussen het passagiersgedeelte en de bestuurderscabine, nog een pak koek naar binnen geschoven. Dit werd begeleid door de mededeling dat dat wel lekker was voor die jongens op het eindpunt bij een bakkie!.


Ach ja, Tante Truus, zou ze nog op de Cuijp komen?

 

Anders om gebeurde het ook. Als je vanaf het Stadionplein richting Centraal station reed dan was de zonegrens op de brug van Reinier Vinkeleskade, dat was dus de plek waar de automaten werden omgezet van de zone zuid naar de zone centrum. De laatste halte voordat de zone grens werd bereikt was de halte op de Apollolaan Daar verzamelde zich dan, het wat betere publiek. Deze mensen, meest woonachtig in het gedeelte wat in de volksmond dus bekend stond als de Goudkust, stonden dan als het ware met de strippenkaart in de aanslag te wachten op het moment dat de automaten begonnen re rammelen. Dat was immers het signaal dat de zonegrens gepasseerd was en dat er nog maar twee strippen gestempeld behoefte te worden in plaats van de drie strippen die ze eigenlijk moesten ontwaarden. Als vaste trambestuurder wist je eigenlijk al precies wie er zouden gaan proberen die ene strip uit te sparen. De laatste paar haltes als je aankwam rijden kon je ze er eigenlijk zo uit pikken. Het was voor mij dan ook vaak een sport om in mijn spiegel te kijken , als we de zonegrens naderden. Goed in me op te nemen wie er met zijn strippenkaart stonden te popelen om een strip te sparen. Op de brug van de kade waar de zonegrens was haalde ik dan snel de knoppen heen en weer van mijn stempelautomaten.

Hierop ontstond altijd een hels kabaal in die automaten. De mensen die eromheen stonden waren ervan overtuigd dat de zonegrens, ergens in het diepe binnenste van die stempel dingen, was verzet en begonnen driftig hun kaart erin te douwen. Natuurlijk twee in plaats van de drie strippen, die ze eigenlijk zouden moeten ontwaarden, af te stempelen dus. Als dan het hele spul klaar was, dan was het zaak om snel alsnog de knoppen om te zetten zodat de automaten weer de juiste zones aangeven.


U raad het al, het duurde nooit meer dan een paar tellen voordat de eerste naar voren kwam stormen en zich melde aan de betaaltafel bij de bestuurder. De strippenkaart demonstratief op de betaaltafel neer leggen en dan even, langs de neus melde
“Bestuurder uw automaat geeft de verkeerde zone aan, hij stempelt nog zone zuid terwijl we al in zone centrum zitten, dat klopt niet, toch”
Steevast was dan mijn wedervraag,
“Waar bent u ingestapt?”
Vaak was dat al voldoende om ze af te laten druipen en nogmaals te gaan stempelen. Weer twee strippen dus, uiteindelijk waren ze dan een strip meer kwijt als dat nodig had geweest.

Ook waren er die, keihard, stonden te liegen en bij hoog en laag volhielden dat ze een halte later waren ingestapt en dus in hun recht stonden. Meestal zette ik dan de microfoon van de tram open en vroeg dan hardop zodat alle passagiers mee konden genieten:
“Goh, mevrouwtje, laat ik nu toch echt gezien hebben dat u op de Apollolaan bent ingestapt en van daaruit is het dus gewoon drie zones en geen twee”
Dit was over het algemeen voldoende om de rest van de passagiers zich ermee te laten bemoeien en zich tegen de betreffende passagier te keren. Onder druk van, laten we maar zeggen de publieke opinie, ging de passagier dan meestal, met de staart tussen de benen, terug naar achter in de tram waar de stempelautomaten hingen. Dit waren meestal de zwaarste 25 meter die je moest lopen, vaak in een bontjas en aangestaard door de rest van de passagiers is dat inderdaad niet de prettigste gang om te gaan.

 

Zoals Wim Sonneveld vroeger al zei:  

“De humor legt op straat menheer, je mot het alleen willen zien” 
Ik heb wat afgelachen in die tijd en ..................er nog voor betaald gekregen ook!!