Terug in Doorn

Weer terug in Doorn

 

 

 

 

Bij aankomst in Doorn werd ik ingedeeld bij de Amfibische gevechtsgroep. Deze AGGP is vergelijkbaar met de huidige Bijzondere Bijstand Eenheid (de BBE). Vanaf de eerste dag draaide ik mee met de jongens, die al veel langer in de AGGP zaten. Bij binnenkomst in de kazerne in Doorn moest je je melden bij de wachtcommandant. Deze controleerde je naam en verwees je door naar je direct leidinggevende.  Ik werd ingedeeld als schutter bij het eerste peloton. Ik kreeg in een van de barakken een slaapplaats toegewezen en een grote stalen kast. In deze kast kon je je persoonlijk uitrusting (PU) kwijt. Ook kreeg je een soort van plattegrond waarop exact stond aangegeven hoe je je kast diende in te richten.

Dit moest model gebeuren, dus stond precies de plek waar onderbroeken en tandpasta konden worden neergelegd omschreven. Wat mocht hangen en wat moest liggen kwam ook aan bod.

Het peloton bestond grotendeels uit jongens/mannen uit Amsterdam en jongens die uit de Zaanstreek afkomstig waren. Sommigen van hen kende ik nog uit de burgermaatschappij. Ook waren er enkele jongens bij met wie ik op verschillende plaatsingen samen had gediend. Dus, de meesten kon ik wel, uiteraard de een wat beter dan de andere. Al snel was ik weer gewend aan de dagelijkse routine van het functioneren binnen het team waar ik deel van uit maakte. Ook de discipline en routine, die heerste in de kazerne, had ik me snel weer eigen gemaakt.

In diezelfde periode begonnen de problemen in Amsterdam hand over hand toe te nemen. In het voorjaar van 1970 werd Amsterdam overspoeld met ‘hippies’ Een grote groep jongeren, die naar het ‘Vrije Amsterdam’ kwamen en daar genoten van de vrijheid en de sfeer kwamen opsnuiven van de eerste drugs. De ‘place to be’ was het Vondelpark. Daar kon en mocht alles, naast het maken van muziek en ongestoord blowen, waren er hele groepen, die maar een motto hadden:

‘give peace a chance’

Dat de liefde een kans moest krijgen was op zich geen probleem. De eerste problemen ontstonden toen er werd opgetreden tegen het openlijk gebruiken van drugs. Toen grote groepen jongelui ertoe overgingen het begrip ‘give peace a chance’ openlijk in praktijk toe te passen en passanten zich hieraan gingen storen, ontstonden de eerst confrontaties tussen burgers en de feestende jongelui.

Was het eerst nog zo dat de meesten afhaakten op het moment, dat de duisternis begon in te vallen, steeds vaker bleven meer mensen nu ook overnachten in het park.

Hierbij werden de bosjes gebruikt als openbaar toilet. De verschillende vijvers werden gebruikt als openbare wasgelegenheid. Steeds openlijker werd ook de liefde bedreven, het kreunen, dat tot in de wijde omtrek te horen was, had dan ook niets met pijn te maken!!

Na klachten van bezorgde zogenaamde ‘brave burgers’, besloot het college van B&W, dat dit gedrag niet langer getolereerd kon en mocht worden. Dus werd in het Vondelpark een slaapverbod afgekondigd en moest men vertrekken bij zonsondergang.

 

Niemand van het verantwoordelijke stadsbestuur leek erbij stil te hebben gestaan dat deze groep dus ergens anders de nacht ging doorbrengen.

Eerst gebeurde dit nog verspreid door de stad. In de vele portieken waren slapende mensen een ‘normaal’ beeld geworden.

Hoe meer er getolereerd werd, des te vaker concentreerde de groepen jongelui zich in de buurt van de Dam.

Het nationaal herdenkingsmonument werd de ontmoetingsplaats van de hippies.

Hier werd geleefd, gegeten, gewoond en dus gebeurde daar ook al die dingen, die men normaal in de beslotenheid van zijn huis doet. Het monument werd misbruikt om er zijn behoefte tegen te doen, op de stenen halve cirkel om het monument heen werd, openlijk, de liefde bedreven.

Er was totaal geen begrip voor de gevoelens van die mensen die het nationaal monument als een eerbetoon en een herinnering zagen aan hen, die waren gevallen voor de vrijheid van eenieder.

 

Dit kon niet goed blijven gaan.

De discussie tussen de mensen, die het niet langer accepteerden dat men die toonbeeld van vrijheid op deze manier te schande maakt en de jongelui nam steeds fellere vormen aan. Werd er eerst rustig met elkaar gediscussieerd, ging dit later over in het maken van verwijten naar elkaar, tot het moment daar was, dat de beide groepen met elkaar op de vuist dreigden te gaan. De politie had als opdracht zich zo min mogelijk te mengen in deze confrontaties. De rol die de politie vervulde was niet de rol die de gemiddelde agent nastreefde en gewend was. Nee, het was een voortvloeisel uit de besluiteloosheid van de politiek verantwoordelijken, die de agenten degradeerden tot een soort veredelde padvinders. Die moesten volstaan de mensen op hun verantwoordelijkheid te wijzen, zonder gebruik te maken van hun repressieve bevoegdheden. Bij het ochtendgloren kwam de Stadsreiniging om de Dam schoon te maken. Het verzoek om zich even te verwijderen van de Dam was een terugkerend ritueel geworden.

De rol van de agenten was die van een moeder, die de kinderen vriendelijk wekt en ze vriendelijk vraagt om even op te staan zodat het bed opgemaakt kan worden. Natuurlijk mocht eenieder daarna weer plaatsnemen en gewoon weer aanvangen met het vervuilen van het monument.

Als dan na veel aandringen eenieder zich had verwijderd, begon de reiniging met het schoonmaken van het monument en de directe omgeving. Immens grote hoeveelheden afval, etensresten en menselijke uitwerpselen werden verwijderd bij deze schoonmaakacties. Geen werkje om jaloers op te zijn.

Als het geheel was afgespoten en de mensen van de reiniging hun werk hadden verricht, werd het monument weer eigendom van de ‘Damslapers’.

Slaapzakken en oude dekens werden weer uitgerold en men nestelde zich in een soort pas opgemaakt en verfrist bedje.

De gebeurtenissen in Amsterdam was het onderwerp van de gesprekken in de kazerne. Er was geen ander onderwerp, dat zo vaak en op alle plaatsen in de kazerne werd besproken. Of het nu de manschappen in de verblijven waren, of in de kantine onder een potje bier of aan tafel in het cafetaria, het ging nog maar over een ding en dat waren de Damslapers en het niet adequaat optreden van politiek en politie.

Iedereen had wel een oordeel over wat er wel en wat er niet moest gebeuren.

Echt vanaf ‘overal’, zoals het wakker worden heet in marine jargon. Tot aan de taptoe was er geen ander onderwerp waarover gesproken werd.

Op zich niet zo vreemd natuurlijk, de meesten van ons voelden wel een verbondenheid met alles wat er zich afspeelde in de hoofdstad. Veel vaders van de mariniers, waar ik mee diende, werkten bij de Amsterdamse politie. Iedereen had wel een mening en iedereen kon wel iemand, die weer iemand kon die er ook last van had.