de dag van de zitting

De dag van de zitting

 

 

 

 

Het was 17 februari 1971. 3 dagen voor mijn achttiende verjaardag. Het was 06.00uur. De ochtend van de zitting was aangebroken.

Mijn moeder maakte me wakker, zoals ze me altijd wakker maakte als ik thuis was en eruit moest. “Rob, kom je, het ontbijt staat klaar. Je moet eruit, anders kom je te laat.”

Ongeacht hoe laat het was, er stond altijd een ontbijt klaar als ik wakker werd. Meestal werd er dan meteen uitgebreid gesproken met elkaar aan de ontbijt tafel. Geen van ons drieën had echt last van een ochtendhumeur en aan tafel, hoe laat het ook was, was altijd wel plaats voor een goed gesprek.

Zo niet deze morgen. Van een goed gesprek was geen sprake.

Er werd in stilte het ontbijt gebruikt, mijn moeder had de tafel gedekt, koffie ingeschonken en er heerste een stemming of we op het punt stonden om naar een begrafenis te gaan.

Eenieder was weggezonken in zijn eigen wereldje en bezig zich een beeld te vormen wat de rest van de dag zou brengen.

Na het ontbijt was het tijd om me aan te kleden en klaar te maken voor het vertrek naar Den Haag. Ik had mijn gala-uniform meegenomen, in een speciale hoes, zodat er niets mee kon gebeuren.

We werden geacht in groot tenue te verschijnen voor de krijgsraad.

Ik was ‘gepoetst en geschoren’ en was er klaar voor.

 

Ik stond, in vol ornaat, voor de grote spiegel in de slaapkamer van mijn ouders.

Ik stond te kijken of alle knopen wel gepoetst waren, of mijn ankers wel genoeg glommen, of mijn pet wel recht stond, of het wit van mijn pet wel wit was, of mijn schoenen genoeg glommen en of mijn haar wel model zat. Kortom of alles wel ‘des mariniers’ was.

Op het moment dat ik, via de spiegel, naar mijn schoenen keek stond daar plotseling de gestalte van mijn vader achter me in de spiegel.

Hij keek me aan in de spiegel, lang en doordringend. Ik voelde, dat hij zijn hand zwaar liet rusten op mijn schouder en voelde dat de druk van zijn hand toenam.

Ik keek hem nu recht in zijn gezicht aan, via de spiegel. Hij gaf me een vette knipoog en hij zei:

“Het komt goed, maak je geen zorgen, het komt goed! Kom, we gaan”. Juist dat moment zei me zoveel meer dan de woorden, die hij uitspraak.

Het gaf mij het vertrouwen, dat we ook deze dag wel door zouden komen. Ik voelde me opgelucht. Ik wist me verzekerd van de steun van mijn vader, ondanks dat hij een heel andere opvatting had dan ik.

Ik realiseerde me toen pas hoe belangrijk dat voor me was.

 

We stonden op de tramhalte van het Mercatorplein te wachten op lijn 13 naar het Centraal Station. We moesten om 07.20 uur op het Centraal Station zijn. Daar zouden we de andere jongens uit Amsterdam treffen en gezamenlijk doorreizen naar Den Haag.

Tijdens het lopen naar de tramhalte kwamen we verschillende bekenden tegen. Het ‘sterkte, veel succes en hou je goed’ was niet van de lucht. Ik had me nooit gerealiseerd, dat al de buren zo hadden meegeleefd, een enkeling daargelaten natuurlijk.

Ook op de tramhalte zelf kwamen er verschillende mensen naar ons toe om me veel sterkte te wensen en er was er een, een man die ik niet kon, die vroeg of het niet een beetje te vroeg was vandaag om nu al naar de Dam te gaan?? Humor???

Aangekomen op het Centraal Station werden we opgewacht door de andere twee mariniers, die ook moesten verschijnen voor de krijgsraad. Geen van beiden had zijn vader bij zich. Niemand had tijd en ze waren verbaasd, dat mijn vader de moeite had genomen om me te vergezellen naar de krijgsraad. Ook nu weer een zekere spanning, daar waar normaal meteen een geanimeerd gesprek zou ontstaan, was er nu stilte. Pas toen de trein het Centraal Station van Amsterdam uitreed, was er iets van ontspanning te bespeuren. Mijn vader brak, min of meer, het ijs door vragen te stellen over de rol die de beide andere mariniers hadden gehad en wat de rol was van de andere twee jongens die zich in Den Haag bij ons zouden voegen.

Hierdoor kwam het gesprek op gang en binnen korte tijd zaten we verhalen op te halen van die dag op de Dam. Zo’n beetje halverwege de reis kwam de koffiekar voorbij, we bestelden alle vier koffie. Op het moment dat we wilde betalen, gaf de verkoper te kennen dat dit

 ‘een rondje van het huis’ was. “Op de goeie afloop, zullen we maar zeggen” was het begeleidend commentaar van de man.

Eenmaal aangekomen op het station van Den Haag begaven we ons naar de stationsrestauratie, waar de twee andere mariniers op ons zouden wachten. De een kwam uit Rotterdam en de ander vanuit Doorn. Er was nog niemand te bekennen. We namen plaats en bestelden weer koffie. Na zo’n tien minuten kwamen de twee binnen wandelen.

Als we nu zouden vertrekken naar de Johan van Oldenbarneveltlaan, waar de krijgsraad zitting hield, zou dat betekenen dat we ruim een uur te vroeg aan zouden komen.

Daar een uur te moeten wachten met een stel journalisten voor de deur was geen aanlokkelijk vooruitzicht. We zaten eigenlijk best goed in de stationsrestauratie, een beetje achteraf in een rustig hoekje waar we niet te veel opvielen, kortom prima om nog even te blijven hangen.

De gesprekken vlogen over en weer, iedereen was nerveus en niemand wilde dat toegeven. Je wilde niet onderdoen voor de anderen, dus hield je je groot.

Wat waren we nou helemaal, 2 jongens van 17, 1 van 18, 1 van 19 en een “ouwe lul” van 22. Mijn vader stak er dan ook met kop en schouders bovenuit, qua leeftijd wel te verstaan.  Plotseling, zonder ook maar iets te vragen, bestelde hij 6 bier en 6 borrels. Toen de consumpties op tafel stonden, pakte hij zijn glas en zei: “op de goede afloop, die borrel zal jullie misschien een beetje rust geven dus, proost!”

Nadat de eerste borrel er in zat, volgde er nog een en ……ik heb ze maar niet meer geteld!!

Wel weet ik nog, dat toen we de stationsrestauratie verlieten, de stemming een stuk vrolijker was dan toen we binnenkwamen. In de tram was de stemming uitbundig te noemen. We hadden het gevoel, dat we de rechtszitting al achter de rug hadden en dat we de krijgsraad in onze zak hadden.

 

Bij aankomst stond er een handjevol journalisten te wachten voor de deur van de krijgsraad. Door onze advocaten was ons op het hart gedrukt om geen woord te wisselen met de journalisten. Journalisten waren lastig, ze vertelden nooit datgene wat je bedoelde. Dat kon alleen maar problemen opleveren, was de algemene opvatting.

 

We liepen kaarsrecht, voor zover mogelijk dan, naar binnen. Daar werden we opgevangen door een bode en naar een soort wachtkamer geleid, waar we het begin van de zitting konden afwachten.

Mijn vader werd verwezen naar de publieke tribune. Het begrip ‘publiek’ was in die tijd iets anders dan nu, een beperkt aantal journalisten en tekenaars mochten plaatsnemen en het ‘publiek’ mocht alleen naar binnen als ze daartoe schriftelijk waren uitgenodigd. Mijn vader werd toegelaten, daar hij zo’n schriftelijke uitnodiging had gekregen. Dit omdat ik nog minderjarig was en ze hem de toegang niet konden ontzeggen. Hij was trouwens de enige van de ouders, die gehoor had gegeven aan de uitnodiging om aanwezig te zijn.

 

Bij aanvang van de zitting gebeurde er iets vreemds, de voorzitter van de meervoudige krijgsraad kwam binnen en we moesten opstaan. In plaats van plaats te nemen achter de tafel, liep hij er omheen en kwam in onze richting gelopen om ons een hand te geven en ons welkom te heten. Volgens mijn advocaat was dit iets, wat hij nog nooit had meegemaakt.  De rechtszitting begon.

Van de oorspronkelijke aanklachten, variërend van insubordinatie, het aanzetten tot geweld en het organiseren van ongeoorloofde activiteiten, was alleen nog maar een vage aanklacht overgebleven. Het betrof hier het, mogelijk, vernielen van een auto.

Er waren twee getuigen gevonden, die bereid waren verklaringen af te leggen over wie en waar betrokken waren geweest bij het beschadigen van de auto.

Ze kwamen echter niet verder dan een vage beschrijving van degene die de vernielingen gepleegd hadden. ‘Het waren jongens in het uniform van de mariniers’ was ongeveer het meest concreet wat er uit kwam. Kortom, volstrekt onvoldoende om aan te geven wie nu uiteindelijk verantwoordelijk was voor de vernielingen.

 

De auditeur-militair, zeg maar de officier van justitie, trachtte op alle mogelijke manieren de niet geformuleerde aanklachten bij het proces te betrekken. Hetgeen hem kwam te staan op een lawine van protesten van onze advocaten. Uiteindelijk werd hij tot de orde geroepen door de voorzitter van de rechtbank. Deze wees hem erop, dat hij dan zijn vooronderzoek beter had moeten doen en deze zaken bij de aanklacht had moeten betrekken.

 Nu diende hij zich verder te onthouden van insinuerende opmerkingen en de verdachten met respect te bejegenen. Later zei een van de advocaten, dat op dat moment het al duidelijk was dat de zaak in de ‘pocket’ zat!

 

Na het gebruikelijke spel van vragen en antwoorden tussen de aanklager en de advocaten, werden ons ook nog rechtstreeks een aantal vragen gesteld door de voorzitter van de rechtbank.

Op een gegeven moment gaf de voorzitter van de rechtbank te kennen, dat hij geconstateerd had dat een van de ouders van de mariniers aanwezig was. Hij richtte zich tot mijn vader en vroeg aan hem of hij nog iets wilde toevoegen.

Ondanks dat ik hem nog zo verzocht had om zich niet met de rechtsgang te gaan bemoeien, gebeurde waar ik zo tegen op had gezien! Mijn vader wilde nog wel even iets kwijt!!

Hij nam het woord en hield hetzelfde betoog, als hij tegen mij had gehouden de avond voor de zitting. Zo mogelijk nog feller gaf hij aan dat, naar zijn mening, de marine als organisatie had gefaald en dat je niet kon volstaan door een stel pubers met de gevolgen van dat falen op te zadelen. Verder vond hij het te gek om los te lopen, dat de ware schuldigen, een falend gemeentebestuur van Amsterdam, niet ter verantwoording kon worden geroepen en dat nu dus deze jongens daar de dupe van dreigden te worden. Immers als het gemeentebestuur gedaan had wat het hoort te doen, namelijk besturen, dan was het nooit zover gekomen. Hij maakte aanstalten om nog verder uit te halen, maar de rechter greep in. “U heeft duidelijk gemaakt hoe u erover denkt, dat is voldoende. Ik dank u voor uw bijdrage”

Er werd nog medegedeeld, dat de uitspraak zou plaatsvinden op 3 maart. Wij zouden daarover worden geïnformeerd via de eigen commandanten van de inrichting waar we geplaatst waren.

 

De zitting werd gesloten. We konden vertrekken.