Overveen, Marine Hospitaal

Opname in het Marine hospitaal in Overveen

Het al oude Marine Hospitaal in Overveen was geen gewoon ziekenhuis. Niet alleen omdat het een ‘pure sang’ militaire inrichting was, maar het was ook nog eens een ‘Marine ziekenhuis’, waar trouwens ook veel aankomende artsen uit de burgermaatschappij een stageplek vonden.

 

 Dat het daar allemaal even anders liep als elders daar kunnen velen van mee praten. Dat het weleens helemaal mis liep laat zich raden. Kijk maar eens wat Klaas Jol daar is overkomen. Voor hen die het niet weten:

 

Klaas Jol, Overste Jol was door een vreselijk ongeval in Noorwegen bij een oefening doorboord door een skistok echt dwars door zijn lichaam van kont tot schouder heft dat ding in zijn lijf gezeten. De ene na de andere operatie volgde en ook daar ging van alles mee mis. Gevolg, Klaas Jol werd afgekeurd en de processen om gerechtigheid te krijgen lopen nu nog!

Nee, het was een bijzondere plek!

Mede omdat daar zowel Marva’s (zeg maar, de meisjes afdeling van de vloot, ) als mannelijk marine personeel in een gebouw gelegerd waren. Zo begin jaren ’70 was het nog geenszins gebruikelijk dat de dames dezelfde (gevecht) taken uitvoerden als hun mannelijke evenknie.

Niks geen gelijke behandeling nog in die tijd.

 

De taken die aan de Marva’s waren voorbehouden hadden in het hospitaal voornamelijk een verzorgend karakter. In de verpleging, als tandartsassistente, als operatieverpleegkundige en de administratieve taken die daar dan weer mee gepaard gingen, behoorden tot het werkgebied van de dames.

Natuurlijk had je ook onder de Marva’s rangen en standen, het is mij nooit echt duidelijk geworden wat de criteria waren om binnen het Marva-korps bevorderd te worden.

Verder was het bijzonder dat patiënten en personeel allemaal onder een dak leefden, nou ja niet allemaal, maar toch een heel groot deel. Het vergde ook een wat andere benadering van de discipline. Zo hadden de lopende patiënten bijvoorbeeld ook toegang tot het cafetaria en de kantine. In het cafetaria werd dus gezamenlijk de maaltijd gebruikt door de patiënten, het verzorgend personeel en het behandelend personeel. In de Kantine was dat niet anders, ook daar zaten de drie groepen, schouder aan schouder aan de bar. Voor patiënten gold echter een restrictie, geen briefje van de behandelend arts, betekende geen getapt pilsje, maar een gewoon flesje fris. Er was dan ook een levendige ruilhandel in die handgeschreven briefjes.

 De Kantine

Ook op de avonden dat de kantine was omgebouwd tot een filmzaal was er altijd een drukke bezetting. De aanblik van militaire in pyjama en ochtendjas, behandelaars half in uniform of geheel in burger, had iets weg van een zootje ongeregeld. Het was een zwakke afspiegeling van wat later een zo bekend beeld werd uit de serie ‘MASH’
Hetgeen overigens absoluut niet ten kosten ging van de kwaliteit van de zorg, het hospitaal had toen nog een uitstekende reputatie.

Net als in een gewoon ziekenhuis, ontkwam je er ook hier niet aan dat er spraken was van een zekere mate van kruisbestuiving. Niet allemaal, maar toch!
Relaties tussen de groepen onderling en binnen de groepen op zich kwamen regelmatig voor. Gelukkig was het ziekenhuis voorzien van een zeer uitgestrekte tuin met enkele bijgebouwen die vrijwel altijd vrij toegankelijk waren en waar dus ook druk gebruik van werd gemaakt om, zeg maar, de relaties te consumeren.
Over het algemeen was het een doodzonde als een van de andere kunnen zich begaf binnen het domein van de andere seksen. Mannelijk personeel mocht zich absoluut niet bevinden op de bovenste verdieping van het gebouw. Die verdieping was geheel gereserveerd voor de dames behorende tot de Marva’s. Dus geen heren op zolder!!
Dus waren er regelmatig heren te vinden op zolder.

Niet alleen patiënten knoopte relaties aan met de verpleging, nee ook de artsen en het overige militaire personeel liep regelmatig met iemand van de andere kunnen weg. Een vriendschappelijk bezoekje aan de zolder lag dan wel is waar voor de hand maar moest wel met de nodige omzichtigheid plaats vinden.
Ook op de ziekenzalen bleven met de regelmaat van de klok de gordijnen, die ervoor zorgden dat er een zekere maten van privacy was bij het lichamelijk onderzoek, langer gesloten dan gebruikelijk en strikt nodig was om het onderzoek te volbrengen, of om een fles aan te leggen en de po te wisselen. Vreemd werd het, als ook de benen, die normaal zichtbaar waren, plotseling verdwenen van onder het gordijn. Nog vreemder was het dat die benen, na verloop van tijd, er plotseling weer waren zonder dat het gordijn maar open of dicht was gegaan. Ik heb me altijd afgevraagd wat daar nou voor onderzoek zou plaats vinden. Feit is dat de patiënten die aan zo’n onderzoek meewerkte, over het algemeen een prima nachtrust hadden en de slaap wel heel snel vatte !!
Ach het was in de nasleep van de flowerpower tijd en die was ook doorgedrongen bij hare majesteit marine!

Natuurlijk liep het weleens verkeerd en was er een behandelend arts of een toevallige officier die het prille geluk betrapte. Maar meestal werd er niet zoveel ophef over gemaakt. Hier gold zeker “hij die zonder zonde is werpen de eerste steen!” Niet velen voelde zich daartoe geroepen.

Opname

Ik werd daar opgenomen na een verkeerde parachutesprong op vliegveld Texel, waar in die tijd sinds kort gesprongen kon worden voor het burger brevet. De hoofdchute weigerde open te gaan, zoals was geleerd was dat het moment om dus de reserveparachute aan te spreken. Doordat de lijnen van de parachute in elkaar waren gedraaid had de parachute zich niet geheel ontplooit en was de landing harder geweest dan normaal. Ik had het gevoel dat ik ongeveer tot aan mijn knieën in het weiland stond en dat was niet prettig.

Na een paar dagen plat in de ziekenboeg van het Marine Opleidingskamp Texel (MOK), leek het de dokter verstandiger om toch maar even foto’s te laten maken in het ziekenhuis van Den Helder. Duidelijk was dat de wervels een oplazer hadden gehad en zonder verdere discussie werd ik overgebracht met een helikopter en vervolgens opgenomen in het Marine Hospitaal in Overveen. Bij de opname daar werden de huisregels even doorgenomen en ik viel van de ene in de andere verbazing wat daar allemaal mocht. Er werd aangegeven dat, als je behandeling het toe liet, je rustig overdag van het terrein van het Hospitaal mocht verlaten om te gaan sporten of om te gaan wandelen in de duinen. “Het is een soort Briovakantieoord en je wordt er nog voor betaald ook” zei de Toeles (administratief medewerker) bij wie ik me melde.

 

Op verkenning

De gebruikelijke rondgang door de “oude dame” zoals ze over het algemeen werd aangeduid (een Marva op leeftijd, met de uitmonstering van een sergeant, maar de bouw van een Bootsman!) ging langs bureau PZ, het laboratorium en de behandelend arts.
“Zitten” zei ze zonder verdere plichtpleging “zitten en wachten” Ik liet me vallen op een stoel en zuchtte. Wat haar onmiddellijk de opmerking ontlokte: “Tja, je zal het wel zwaar hebben?? Zo’n jonge knul en dan al hier opgenomen, ’t is me wat, hé” 

De hoogte van haar stem was een paar octaven geklommen en het klonk bijna of ze aan het ‘kirren’ was. Ik kreeg sterk de indruk dat ze trachtte mij te versieren, door een sensuele stem op te zetten. Alleen bij de gedachte al dat deze, veel te zwaar opgemaakte en slecht geblondeerde vrouw van een jaar of vijfenveertig mij trachtte te verleiden, deed de rillingen over mijn rug lopen, terwijl ik naar mijn voeten staarde om er maar voor te zorgen dat onze blikken elkaar niet zouden kruisen.
Ze moet het hebben gezien, dat die rilling door me heen ging. Ze legde een hand op mijn schouder en ik voelde de ringen van mijn koperen anker ver in mijn schouder verdwijnen. Ik probeerde me er onderuit te manoeuvreren, maar ze boog zich steeds verder naar voren zodat ik ook nog eens deelgenoot werd van de afgrijselijke zweet lucht die ze verspreiden. “Heb je het zo koud jongen, zal ik je ee………………”
“Marinier, binnen komen!” klonk het resoluut uit de kamer van de arts en dat was tevens mijn redding.

De dokter deed alle onderzoeken nog eens over en kwam tot dezelfde conclusie als de arts op Texel. Een paar flinke kneuzingen van de rugwervels die met rust wel weer zouden genezen. Hij schreef een warmte kuur voor van veertien dagen en aansluitend, onder leiding van de afdeling fysiotherapie, een intensief herstelprogramma wat ook nog eens veertien dagen in beslag zou nemen. “We boeken zeer goede resultaten met die behandeling” voegde hij me nog toe, als wilde hij me goede hoop inspreken. Ik moest me melden op een zaal op de eerste verdieping aan de voorkant van het gebouw. Toen ik weer op de gang stond, vroeg ik me verbaasd af, hoe het nou kon dat er al een bed was gereserveerd nog voordat de diagnose was gesteld. Pas weken later hoorde ik van een aantal jongens van de vloot, die ik trof bij de ‘peut’ dat dat eigenlijk de standaardbehandeling was als je hier door de voordeur binnen kwam met rugklachten.

 

Mijn vriendin en vaste begeleidster zat nog te wachten. Ze deed geen pogingen meer om haar stem in het gareel te houden en nog langer verleidelijk op me over te komen. Ze zag me en stond op, met een weids armgebaar maakte ze me duidelijk dat ik haar moest volgen. “Loop is door, ik heb niet de hele dag de tijd! Er staan nog meer patiënten op me te wachten, hoor je!” klonk het redelijk pissig uit haar mond. Ik volgde haar zo snel als ik maar kon. Ik had afgedaan als verleidingsobject! Wat een mazzel.

Op zaal

Bij de zaal aangekomen, gingen we door de dubbele openstaande deuren naar binnen.
Het was een hoge, ruime zaal met, oud en versleten, parket op de vloer. Zowel aan de linker- als aan de rechterwand stonden vier bedden opgesteld, die elk gescheiden werden door er tussen geplaatste, wit stalen nachtkastjes. De bedden waren van die hoge bedden, op grote wielen, met aan de zijkant een soort traliewerk dat omhoog geschoven kon worden, zodat er een soort kooi ontstond waaruit bijna niet te ontsnappen was. Boven elk bed was een lampje aan de muur opgehangen met een koordje eraan. Het mat glazen kapje zag eruit als een grote roos maar dan op zijn kop. In de as van de zaal waren drie grote kroonluchters met heel veel licht opgehangen en twee ventilatoren die veel weg hadden van de propellers van de oude Dakota’s. Aan het einde van de zaal waren links en rechts twee grote vensters en in het midden was een openslaande, dubbele balkon deur die toegang gaf tot een soort bordes welke weer uitzicht gaf op de groots aangelegde tuin.

Ter hoogte van de deur, een stukje de zaal in stond een groot, ouderwets mahoniehouten bureau met aan de rechterkant een soort losstaand ladeblok waarin alle patiëntendossiers, van de op deze zaal liggende mannen, werden bewaard.

Dit was de plek die was voorbehouden aan de hoofdzuster van deze zaal, dit was ook de plek waar de nachtzuster zat. Gewoon op elke zaal een eigen nachtzuster. Die nachtzuster maakte elk uur een rondje langs de troepen om te kijken of eenieder wel netjes sliep. Klaar met de ronde, nam ze weer plaats achter het bureau en werkte de dossiers bij in het schijnsel van het kleine bureaulampje dat altijd branden.

Drie- tot viermaal per nacht, werd er een ronde gelopen door het gebouw door het wachtpersoneel, meestal de leerling, soms de onderofficier van de wacht en een dood enkele keer kwam de officier van de wacht de club versterken. De verpleegster melde dan dat alles rustig was. Medische gegevens werden er niet uitgewisseld.

We moesten even wachten. De hoofdzuster was bezig achter een gordijn. Gewoon met de voeten op de grond hoor.
“Ik kom zo bij jullie hoor, leg het dossier maar vast op het bureau. De stem deed vermoeden dat het een afspiegeling was van mijn begeleidster. Mijn begeleidster vond dat het allemaal lang genoeg geduurd had en riep:
“Het ligt er en hij staat er naast” met die hij werd ik dus bedoeld. “Ik ben weg, ik heb daar allemaal geen tijd voor” Ze draaide rond haar as en maakte aanstalten om te vertrekken, draaide zich weer om en keek me strak aan: “Wij zien elkaar nog wel, marinier” riep ze, bijna dreigend! Ze droeg de strepen van een onderofficier, het leek mij het meest voor de hand liggen om de houding aan te nemen en model groeten. Dit bracht haar duidelijk van haar stuk.
“Laat dat. Dat hoeft voor mij niet, niet doen” terwijl ze stond te stamelen en zich duidelijk erg ongemakkelijk voelde in de huidige situatie, bracht ze beurtelings haar linker en haar rechterhand een stukje omhoog. Het zag eruit alsof ze niet kon kiezen met welke hand ze terug zou groeten. Vanuit de bedden aan de kant begon een vaag gegrinnik hoorbaar te worden. Hetgeen niet echt bij droeg aan de innerlijke rust van haar. Nu bracht ze toch maar haar rechterhand omhoog en beantwoorde mijn groet. Vervolgens maakte zij, min of meer, rechtsomkeert en verliet met grote stappen de zaal, zonder ook nog maar een keer om te kijken.

Met een ruk gingen de gordijnen open. Daar verscheen de hoofdzuster vanachter de eerst gesloten gordijnen. Het was niet het beeld dat ik had verwacht. Ik zag daar een jonge, mooie, verpleegster achter het gordijn vandaan komen die in geen enkel opzicht ook maar iets weg had van de hoekig gebouwde begeleidster. Alles aan haar was anders. Ze was jong en rond, rood haar en een paar uitdagende lippen. De enigste overeenkomst die er was, was dat ze eenzelfde stem had als de begeleidster en die stem paste totaal niet bij het plaatje dat ik zag.

“Zo, Marinier, jij komt dus een poosje bij ons logeren, nou we zullen je eens even flink in stoppen hoor!”
Ze wees naar een bed dat aan de linkerkant bij het raam stond en zei: “dat wordt je slaapplaats de komende vier weken, dus wen er maar aan.” Ze keek even met een schuinoog in mijn papieren en zei:
“Kleed je maar uit en kruip er maar in, ik kom zo bij je om je toe te dekken” Waarop ik meteen zei “Ach, dat is best lief hoor, maar dat hoeft echt niet! Het is ruim 23 graden en ik heb het niet koud hoor.”
Ze keek me aan en zei: “Het is simpel, je bent hier voor een kuur met warmte. Dat betekent dat je twee weken lang, elke twee uur gedraaid zult worden, dus twee uur op je rug, twee uur op je linker zij en twee uur op je rechter zij. Dan wordt je ingestopt in de warmte deken. Die deken bestond uit een redelijk dikke schapenwollendeken met aan elke zijde drie opgestikte vakken. Deze vakken waren bedoeld om warme kruiken in te plaatsen. Het geheel werd dan dicht tegen je lichaam aan gedrukt zodat de warmte erin zou trekken. “Als er zes uur opzitten mag je even naar het toilet en verder blijf je in bed liggen, Caprice?

Verder kun je je spullen kwijt in je nachtkasje en de rest van je kleding kan je daar in die kast kwijt.” In een brede hoek waren Persoonlijke Uitrusting (PU) kasten geplaatst en daar wees ze op. “Zijn er nog vragen? Zo niet dan gaan we opschieten. Jij maakt je klaar voor je bed en ik ga het water opzetten!! Zonder zich ook nog maar een moment om me te bekommeren was ze vertrokken. Ik begon maar met een rondje langs de bezette bedden om me voor te stellen. Allemaal jongens van de vloot en ik was dus de enigste marinier. In het begin werd ik dan ook een beetje met argusogen bekeken. Duidelijk was dat er twee wat oudere matrozen op zaal lagen die hun carrière bij de marine niet ten volle hadden benut, om het maar eens netjes uit te drukken.

De een was matroos derde klas en had de, voor mijn gevoel, pensioengerechtigde leeftijd reeds bereikt. Hij maakte er ook geen geheim van, hij was niet van plan om zichzelf nog voor iemand of iets in te spannen en had zich voorgenomen om zijn tijd zo on-opzichtelijk mogelijk vol te maken. In dat plaatje paste een of twee keer per jaar een opname in het Marine hospitaal om weer even ‘op krachten’ te komen, zoals hij het zelf noemde. Hij was een redelijke ’einzelgänger’. Duidelijk was wel dat zijn gedrag opslag veranderde zodra er een arts zich op zaal vertoonde. Van een redelijk stille levensgenieter die aan alles en iedereen maling had, was het plotseling een zielig, hoopje, ziek mens, die bijkans bezweek aan een heel scala van uiteenlopende kwalen en duidelijk leed onder het leven.
De wonderbaarlijke opstanding viel meestal gelijk met het vertrek van de artsen en hij stapte dan weer net zo makkelijk terug in zijn ‘normale’ rol.

De tweede, wat op leeftijd geraakte, matroos was de ‘kabelgast’ van de HMS. De Ruijter. Hij was aan boord geplaatst geweest, volgens de overlevering sinds mensen heugenis, van de Kruiser.
De geruchte van een ophanden zijnde verkoop aan Peru deden in die periode al de ronde, naar het zich liet aanzien waren de besprekingen al volop aan de gang. Hij vertelde ook aan eenieder die het maar horen wilde dat als die “ouwe schuit” verkocht ging worden ze hem er maar bij moesten nemen omdat hij en zij (de Ruijter, dus) nou eenmaal bij elkaar hoorden. Hij was uitgegleden in het kabelgat, in een plas gelekte olie. Daarbij had hij een redelijk gecompliceerde beenbreuk opgelopen en zat nu in de laatste fase van zijn herstel. Hij kon niet wachten tot het moment daar was dat hij zich weer mocht melden aan boord van ‘zijn’ bootje. De mate waarin hij gerespecteerd werd aan boord was duidelijk af te meten aan de regelmaat waarmee hij bezoek ontving van mede opvarende. Niet alleen de manschappen, maar ook de officieren en onderofficieren kwamen regelmatig hun opwachting maken bij deze levende mascotte.

Goed, mijn behandeling werd ingezet en verder gebeurde er eigenlijk weinig die eerste week. Het was hartje zomer en om dan onder een wollen deken te moeten liggen die elke twee uur weer opgestookt werd tot, voor mijn gevoel, het kookpunt is niet bepaald het ideaalbeeld wat je hebt om je zomer door te brengen. Ik moet zeggen dat na ruim een week ik begon te merken dat de spieren weer wat soepeler bewogen en de combinatie van pijnstilling en spierverslappers ervoor zorgden dat de kuur vol te houden was. Na ruim een week vond de behandelend arts het tijd dat ik weer in de benen kwam en mocht ik heel voorzichtig weer wat buiten het bed doen. Ook de behandeling met de warmte werd afgebouwd. Het was buiten een prachtige zomer en ook binnen op zaal was het redelijk warm te noemen. Toch, toen de warme kruiken verdwenen, de wollen deken plaats maakte voor een katoenen sprei, lag ik te verreken van de kou bij een buiten temperatuur van minstens zesentwintig graden.

Oplopers

Juist die avond kwamen wat, Amsterdamse, Mariniers even op visite. ‘Niet meer dan twee personen aan een bed’ stond er met koeienletters op de deuren van de zaal geschreven. Dus kwamen ze met z’n zessen binnen of het de gewoonste zaak van de wereld was. De hoofdverpleegkundige die toezicht hield op een rustig verloop van het bezoekuur, maakte al aanstalten om ze tegen te houden toen ze binnen kwamen, maar een moment van onoplettendheid was voldoende om het hele spul in een keer binnen te hebben. Ze omringden me met z’n zessen, ze vormden een soort van ondoordringbaar kordon om het bed heen. Twee hadden een hele kist met sinaasappelen tussen zich in gehad, welke nu met een klap boven op het bed werd gezet aan het voeteneinde, ik kon nog net op tijd mijn voeten naar boven trekken om de kist te ontwijken.

Van alle kanten kreeg ik nu stompen en klappen, zoals je op een veekeuring ook wel ziet. Het is de manier om te kijken of de aangeboden waar wel goed in hun vel zat. Ik doorstond de test glansrijk.
“Wat moet ik nou in godsnaam met een hele kist appeltjes van oranje??” vroeg ik me hardop af.

“Wat nou, wat nou? Wat nou, ‘moet ik met een kist vol appeltjes?’ Het zijn geen appeltjes het zijn sinaasappels en nog hartstikke vers ook, man. Vanmorgen geplukt en meteen naar de Albert Cuijp gebracht, van waar wij ze meteen naar jou toe hebben gebracht!”
“Dat is heel erg fijn en dank je wel, maar vertel even wat ik in hemelsnaam met die hele krat moet, of is het de bedoeling dat ik een vitamine vergiftiging oploop??

Onmiddellijk vlogen de klappen en stompen weer door de lucht en belande op mijn lijf waar ze me ook maar raken konden. Nu werd het de hoofdverpleegkundige van dienst echt te veel, ze kwam aanlopen met een vastberaden tred. Mariniers of geen mariniers, dit was haar zaal en hier gebeurde het zoals zij het wilde en niet anders.
“He, stop daar onmiddellijk mee!” dat zei ze op een toon die geen ruimte liet voor discussie. Vervolgens keek ze mij aan en zei: ”Wat doet die kist op je bed?” Het was zo’n vraag die eigenlijk niet om een antwoord vroeg.
“Eraf dat gore ding, wat moet je ermee, das toch veel te veel?”

Nu was het de beurt aan de oudste, eerste klas, van het groepje, met een grijns die veel weg had van een hersensattaque en de charme van een vorkheftruck, deed hij een stap naar voren.
“Lieve zuster, we hebben even overwogen om gewoon een zakje van die oranje balletjes te kopen, allen voor onze vriend hier. Maar, onze vriend hier, heeft zoveel goede dingen verteld over de dames die voor hem zorgen, dat wij dachten dat het niet echt aardig was om voor hen niks mee te nemen. Dus dan waren het al twee zakjes geweest. Nou vertelde hij ook dat er allemaal heel aardige mensen bij hem op zaal lagen. Dat dat er dus dan een stuk of acht waren. Nou, toen dachten we, dan moeten we voor die arme donders ook maar wat vitamientjes mee nemen, kijk en dan zijn het er al tien zakken. Nou werkt zijn oom (wijzend naar de kleinste marinier in het groepje) op de markt en heeft een kippen handel. Nou zal u, lieve zuster, natuurlijk wel denken wat hebben die kippen nou te maken met die sinaasappelen? Nou, dat zit zo. Naast zijn Ome, op de markt dus staat een Marokkaanse groenteman die gek is op kippen. Dus we hadden tegen zijn Ome gezegd dat we naar hem toe gingen (hierbij stak hij zijn hand uit in mijn richting en sloeg gelijk de kleinste naast hem voor zijn harses) Nou kent die Ome hem ook (weer die hand die met een zwaai in mijn richting kwam, maar ditmaal was die kleine vlug genoeg om weg te duiken) Dus die zei: ‘neem een lekker kippetje voor hem mee!’ Maar ja dat zagen we niet zitten, zo’n gegrild dier hier een beetje vierendelen dat wordt een zootje en dat willen we niet, hé! Dat hoorde die Marokkaan en die zei: ‘Ik lus wel een kippetje, neem voor vriend maar een sinaasappeltje mee en ik neem kippetje’ Kan je me nog volgen?? “

Hij had het hele verhaal verteld in een adem en gebruikte de stilte om aan te zetten voor de volgende ronde van zijn verhaal. Ook de verpleegkundige zag nu de bui al hangen en had zoiets van tot hier en niet verder.
“Goede vriend, een pracht van een lulverhaal, maar het is mooi geweest. Twee man kunnen hier blijven. Jij en jij (daarbij wijzend op de kleinste en de verteller) pakken die kist met sinaasappels op en zetten die in de pantry van de zaal. Ik zal tegen de avonddienst zeggen dat ze ze uitpersen en voor alle patiënten een kan met verse jus d’orange op hun nachtkastje zetten. Die andere twee wachten op de gang en dan wisselen jullie maar. Ik wil hoe dan ook niet meer dan twee man aan het bed zien staan. Begrepen?”

Er werd wat instemmend gemompeld en er werd vervolgens gedaan wat er gezegd werd. Na een goede driekwartier was het bezoekuur voorbij en dus kwamen zes man nog even snel gedag zeggen. Weer van alle kanten kreeg ik stompen en klappen, allemaal onder een luid gelach. De verpleegkundige kwam weer aanlopen en maakte aanstalten om wat te zeggen. De aanblik van haar was voldoende om de boys er als een haas vandoor te laten gaan, in het voorbijgaan vroeg die lange nog even aan haar of ze vanavond wat te doen had.
“Ja, ik heb een afspraak met je ouwe heer om hem even uit te leggen hoe hij in het vervolg met zijn zaad om moet gaan zodat er iets fatsoenlijks van komt”  Ze had daarbij een houding die aangaf dat ze geen antwoord meer verwachten. De boys waren met stomheid geslagen en verlieten de zaal. De rust was weer gekeerd, niet voor lang, zoals later zou blijken.

De zuster van de avonddienst kwam even poolshoogte nemen. “Is die kist met sinaasappelen echt van jou?” vroeg ze, een beetje overrompeld door de hoeveelheid die er stond.
Een simpel “Ja” was voldoende om haar in lachen uit te laten barsten.
“Nou, dan ben ik wel een stief kwartiertje bezig met persen!” Een van de jongens op zaal, die lopend patiënt was, bood onmiddellijk zijn hulp aan. Ondanks dat de pantry normaal gesproken verboden terrein was voor patiënten werd zijn hulp in dank aanvaard.

Na een goed halfuurtje kwamen beiden weer te voor schijn elk met twee grote kannen in hun hand, deze werden snel neergezet op de nachtkastjes en de volgende lading werd alweer gehaald. Binnen ‘no time’ waren alle patiënten voorzien van elk ruim een liter verse jus d’orange. Het avond brood was inmiddels bezorgd en er werd gegeten en nog even na gepraat over die zes mafketels met hun kist sinaasappels.
Het leven op zaal nam weer zijn gewone beloop en de rust was terug.

……en toen werd het gezellig.

Tegen een uur of acht ’s avonds klonk het in enen van de overkant, “Nou, marinier op je gezondheid, daar ga je!” Een van de mannen had zijn glas volgeschonken en nam een eerste teug van de jus d’orange. “Zo, die smaken tof” was zijn eerste reactie. Hetgeen de andere er ook toe aanzette om eens een flinke slok te nemen van dat verse spul. Ook ik moet zeggen dat ze wel heel bijzondere goed van smaak waren. Voor negen uur die avond hadden de meesten de kannen reeds leeg gedronken en de stemming op zaal werd steeds joliger, de sterke verhalen kregen de over hand en ook de verpleegster reageerde wat uitgelaten op de verhalen. Ze nam de lege kannen mee naar de pantry en vulde ze met het restant dat nog over was. De heren hadden de smaak te pakken en voor tien uur ’s avonds was de hele voorraad erdoor heen. De stemming op zaal had inmiddels het niveau bereikt van een goed lopende kroeg op stapavond. Nog voordat de lichten uit gingen lag meer dan de helft al tevreden te ronken in zijn bedje. Tegen middernacht werd de verpleegkundige afgelost door haar collega. De Marva die de hondenwacht had trof haar slapend aan, aan het grote bureau op de zaal. Ze maakte haar wakker, keek haar aan en vroeg “je hebt toch niet gedronken, hé? Je kijkt zo lodderig uit je ogen?”
“Nee, natuurlijk niet, alleen wat verse sinaasappelsap, meer niet hoor. Er staat in de ijskast voor jou ook nog een kan”

Ondertussen klonk er op zaal een gesnurk dat zijn weerga niet kende. “Ze maken wel erg veel herrie vannacht, of lijkt het maar zo? Het zal wel aan mij liggen, denk ik.” Ze nam de dienst over en de verpleegster van de avonddienst vertrok. Verder geen bijzonderheden meer die nacht.

Pas in het weekend kwam ik erachter wat er nu werkelijk aan de hand was.
Een van de jongens, die met de groep op bezoek was geweest en die de kist met sinaasappelen hadden meegenomen, kwam in het weekend nog even langs. Als hij van Amsterdam naar Zandvoort ging was het gemakkelijk om even de reis te onderbreken om op bezoek te komen. Het Marine Hospitaal lag immers pal aan de spoorlijn die naar Zandvoort ging en het station lag net aan de andere kant van de weg. We zaten in de tuin te genieten van een bakkie koffie, ik was inmiddels weer mobiel en had de laatste twee dagen meegedaan aan het fysiotherapie programma.

In het weekend lag het werken aan herstel stil en werd er van de patiënt verwacht dat hij zelf een bewegingsprogramma onderhield. Hiertoe kreeg je en briefje van de ‘peut’ waarin vermeld stond dat je toestemming had om het terrein te verlaten “ten behoeven van fysieke arbeid tot herstel” zoals het daarin zo , mooi stond omschreven. Nadat we door de koffie heen waren, vroeg mijn maatje of er vandaag nog iets met me ging gebeuren.
“Nou, nee. Eigenlijk niet. Ik heb vandaag de hele dag eigenlijk niks te doen, ja een beetje lopen en wandelen om in beweging te blijven. Misschien ga ik nog even naar het sportfondsenbad in Overveen, om een paar baantjes te zwemmen, maar dat is het wel zo’n beetje.”
Even was het stil. “Dus je kunt eigenlijk zo weg hier?” was zijn verbaasde vraag.
“Tja, eigenlijk wel, als ik ga lopen of zwemmen dan meld ik dat bij de wacht (zoals ook hier de portier genoemd werd) en ik vertel waar ik heen ga, maar verder is er niemand die ernaar kraait wat ik doe.”
“Nou, pak je spulletjes en ga mee naar Zandvoort. Binnen een kwartier liggen we aan het strand en dat is effe gezelliger dan in je eentje te gaan lopen rennen in het stadspark of naar het sportfondsenbad om te gaan zwemmen.”
Ik moest er even over nadenken wat dit nu weer voor mogelijkheid was.
“Het is vrij simpel” zo zei hij “Je geeft gewoon aan dat je eerst gaat lopen, dat je dan een uurtje baantjes gaat trekken en dat je vervolgens weer uitwandelt terug naar het Hospitaal. E’ Voilà, zie hier je nieuwe oefenprogramma. Het leuke is dat je er geen woord aan liegt, je verteld alleen niet wat je waar gaat doen, toch!”

Op naar Zandvoort

Dit verhaal bood inderdaad perspectief, dus terug naar zaal even een zwembroek pakken en die snel in een groene handdoek gerold, wat muntjes in mijn zak en ik was er klaar voor. Bij de wacht gaf het geen enkel probleem. Er werd netjes genoteerd dat ik voor sportactiviteiten me had afgemeld en dat ik terug werd verwacht aan het einde van de middag. Dat ik hier toestemming voor had conform het verwijs briefje van de ‘peut’. Mijn maatje stond inmiddels al bij de oprit te wachten, sloeg me op de schouder en zei:
“Zo daar gaan we is effe een fijn dagje van maken, mannetje!”
Binnen vier minuten zaten we in de trein richting Zandvoort en binnen een half uur waren we in Zandvoort en lagen we bij het eerste paviljoen te genieten van zon, zee en mooie vrouwen!!
Die trip zou ik die zelfde week nog vier keer maken, telkens onder gebruikmaking van het zelfde ritueel. Het werkte als een trein.  Regelmatig heb ik nog terug gedacht aan de woorden van de Toeles bij binnenkomst in het Hospitaal: “Het is een soort Briovakantieoord en je wordt er nog voor betaald ook” Hij had geen idee hoe dicht het de waarheid benaderde.

Het werd later op de middag en de zon begon flink door te branden. Ik bedacht dat het natuurlijk ook niet zo kon zijn dat ik rood verbrand terug kwam op zaal. Dat zou wel heel erg opvallen. Ik stelde voor om in de schaduw nog even een drankje te nemen, en dat ik dan de terug reis naar Overveen zou aanvangen.
We zaten in een hoekje in de schaduw van het paviljoen en de ober kwam eraan en vroeg wat het mocht wezen.
Mijn maat bestelde een groot glas bier en keek mij vragend aan. Even overwoog ik om me ook maar aan zo’n goud gele rakker te vergooien. Maar het gaf natuurlijk geen pas al ik me terug melde met een kegel voor me uit. Dus ik vroeg om een glas verse jus d’orange.
“Moet je er geen Wodkaatje in?” vroeg hij.
“Nee joh, dat stinkt zo als ik me bij de wacht meld!”
“Hoezo, stinkt zo? Wodka ruik je echt niet hoor? Kan je rustig doen, merkt niemand als je maar niet teveel op zuipt want dan ga je zo raar praten” Hij schaterde het uit en zei tegen de ober, gooi er maar een dubbele wodka in hoor.
Hij bleef maar lachen en keek me verbaasd aan. “Heb je nou echt niks gemerkt van de week, met die sinaasappelen die we mee hadden genomen? Hebben jullie al die geperste jus d’orange gewoon leeg gedronken zonder wat te merken?”

Het begon nu stukje voor stukje tot mij door te dringen dat die jolige stemming op zaal, het liggen ronken daarna en het slapen van de verpleging een diepere oorzaak hadden dan alleen maar de hitte van die dag.
“Wat hebben jullie uitgevreten met die kist sinaasappelen ?” vroeg ik hem bezorgd.

Nog proestte hij het uit van het lachen en was bijna niet meer tot bedaren te brengen.
“Wel het was heel simpel, we vonden een paar sinaasappelen wel een beetje karig, een van de boys kwam toen op het lumineuze idee om er een paar flessen wodka in de kist te verstoppen, tussen de sinaasappelen. Dus even snel een viertal flessen gehaald. Toen we ze in de kist wilde verstoppen bleek dat het wel erg opviel. We zijn toen naar Ton zijn huis gereden. Zijn vader is huisarts. Daar hebben we de vier flessen wodka gewoon geïnjecteerd in de sinaasappels en deze weer netjes terug gelegd in de kist en ze zo mee naar jou toe genomen., Simpel toch?”

Ik was met stomheid geslagen.

Terug denkend aan die avond viel het hele verhaal op zijn plaats. Ik kon me niet langer beheersen en barstte ook in lachen uit, We zaten zo te proesten dat de andere bezoekers ons met stomme verbazing zaten gade te slaan. Dit was wel het laatste wat ik had verwacht. Aan het einde van die week werd ik ontslagen en moest me de volgende maandag weer bij mijn eenheid melden. Bij terug komst bleek dat iedereen al op de hoogte was van het verhaal met de sinaasappelen. Zelfs op de dag van vandaag moet ik nog elke keer terug denken aan die tijd als er weer eens iemand om een glas jus d’orange vraagt!!

Tja dat waren nog eens tijden!