De eerste jaren

Mijn wiegje heeft gestaan op een zolder verdieping aan de Kostverlorenkade. Een omgebouwde zolderverdieping was ons huiselijke paradijsje in een stad die eigenlijk alleen maar woningnood heerste en de wederopbouw nog volop aan de gang was. 

De omgebouwde zolder was echt van alle gemakken voorzien. Eigenlijk bestond de zolder uit drie delen. Voor was een soort van woonkamer gecreëerd, met onder het schuin af lopende dak een brede bank. die uitzicht  bood op de overhaal   tussen de polder en de Kostverloren vaart. Uren heb ik daar als hummel  gefascineerd zitten kijken naar de  bootjes , die volgeladen met groente en fruit en soms zelfs met levende haven, uit de polder werden opgetild en in de kostverlovenvaart werden neer gelaten, waarop ze hun weg konden vervolgen  naar de veiling aan de Jan van Galenstraat.

Het midden gedeelte bestond hoofdzakelijk als bergruimte en de plek waar mijn  kribbe heeft gestaan

Het achterste gedeelte was gepromoveerd tot ouderlijke slaapkamer.

Op de overloop aan de voorkant was een soort van keukentje gemaakt, een  granieten aanrecht, gestort door oom Ko , dat was de aannemer in de familie,   en een mogelijkheid om een tweepits gasstelletje neer te zetten, zodat er ook nog gekookt kon worden.

Natuurlijk niet de ideale plek voor een jong gezin , maar wel een plek die voor mij als kind heerlijk was. Wat wilde je nog meer,je woonde als kind boven je beste vriendin.  Opoe woonde beneden en was de plek waar ik veel van mijn tijd doorbracht. op die manier werd er van jongs af aan een hechte band geweekt met het oude mensje! 

Intrekken bij Opoe!

Oppassen deed ze ook, op mij natuurlijk want ik was de enige die oppas behoefte.  Als ik "boven" weer eens mijn zin niet kreeg, dan was de eerste gang naar beneden  , om vervolgens mijn beklag te doen bij Opoe. Opoe was altijd vol begrip,( zoals dat nou eenmaal altijd is bij opa's en oma's) Hetgeen mij er toe bracht om tegen mijn ouders te zeggen dat ik het ouderlijk huis ging verlaten  en bij mijn Opoe zou gaan wonen.

Mijn ouders, ook niet voor een gat te vangen, stemden er onmiddellijk mee in en mijn moeder toverde uit het niets mijn kleine koffertje te voorschijn om mijn spulletjes in te pakken die ik natuurlijk nodig had op die wereldreis die ik ging maken.

Mijn koffer gepakt, mijn lievelingsknuffel onder mijn arm, stond ik  boven aan de trap gereed om af te dalen naar Opoe. Een probleem....ik mocht niet alleen naar beneden de trap af van mijn ouders en ja.....dat leek dus een  onoverbrugbaar probleem te gaan worden.  Hulp van mijn moeder kwam als geroepen, ze bracht me de trap af en draaide zich meteen weer om om me aan te zeggen dat ik tegen zessen weer boven moest zijn want dan aten we.

Kennelijk had ze me niet helemaal goed begrepen, want ik was echt van plan om bij Opoe in te trekken en niet voor een paar uurtjes. Nou het zou wel tot ze doordringen vanavond als er een lege stoel over was als ze gingen eten!!

Die middag vloog natuurlijk voorbij. Bij Opoe was de  tijd een factor  die veel te vlug voorbij was. Het liep tegen zessen en mijn vader kwam de woning binnen van Opoe om te zeggen dat het tijd was dat ik mijn emigratie moest beeindiggen en dat er boven gewacht werd met eten op me!  Nou was ik niet van  plan om me zonder slag of stoot over te geven en het gevolg was een kat en muis spel om de eettafel bij Opoe in de kamer.  Mijn vader die mij achterna zat en Opoe als enthousiast publiek die om beurten mij en dan weer mijn vader aanmoedigde  om toch vooral door te gaan.

Mijn vader leek de strijd op te geven en begaf zich zonder nog een woord te zeggen naar de trap .  Mij in de veronderstelling achter latend dat ik de slag gewonnen had! Niets bleek minder waar te zijn, met een wandelstok in zijn hand betrad hij de arena weer om de jacht op mij  voort te zetten, dit maal met de wandelstok als hulpmiddel.  Binnen de kortste keren voelde ik het kromme handvat van de wandelstok om mijn nek glijden en mijn vader barstte in een schaterlach uit. 

"zo vriend het is mooi geweest je gaat met mij mee naar boven" Tegensputteren had geen zin er was geen ontkomen aan de ijzeren wurggreep van de wandelstok! Zo werd ik naar een etage hoger gesleept, terwijl Opoe beneden aan de trap me toe riep: 

"dan ga je morgen toch gewoon weer emigreren!!"

De eerste jaren op de kostverlorekade

Opgroeien in de Orteliusstraat

De eerste jaren in de Orteliusstraat en het Mercatorplein

 

Als je tegenwoordig de Mercatorpleinbuurt ziet kan je je haast niet meer voorstellen dat er een tijd is geweest dat die buurt een vooraanstaande arbeidersbuurt was aan de rand van de stad.

Bij de Orteliuskade hield, voor ons, Amsterdam op. Niet helemaal natuurlijk, in de stedelijke ontwikkeling waren al plannen gesmeed om het landelijke karakter tussen de Orteliuskade en de Sloterplas de nek om te draaien en vol te plempen met huizen vooral in de sociale sector, dit alles in het kader van de voortgaande stadsontwikkeling. Woningnood was de drijfveer in die jaren.

Er moest gebouwd worden en dat zouden we weten ook!

 

Mercatorplein

Tramlijn 7 had zijn eindpunt nog op het Mercatorplein. Een plein met aanzien. Waar je groen kon vinden en bankjes stonden en de buurtkinderen voetbal speelde onder het toeziend oog van de oudere buurtbewoners. Er werd gereden met trams die in de volksmond ‘twee Assers of open wagens’ werden genoemd. Trams waar je nog altijd even op kon springen ook al reed hij net van de halte weg. Trams ook waar wij een rondje plein mee deden, op stappen in de Jan Evertsenstraat bij de laatste halte en dan het plein rond om snel aan je stutten te trekken als hij tot stilstand kwam, om uit de handen te blijven van de conducteur. En, ja als je mazzel had kon je met een nieuwe tram mee.

Een “bloedneus” zoals ze al snel in de volksmond werden genoemd, vanwege de donkerrode streep op de voorkant. Met gesloten deuren, ’s winters lekker warm en op elke wagen een conducteur in een ‘hokkie’ waar je langs moest om je kaart te stempelen.

Het weinige verkeer werd in de spits geregeld door een echte verkeersagent met een klapbord. Hij stond dan op de kruising van de hoofdweg en de Jan Evertsenstraat te gebaren en te fluiten alsof het een ballet was voor een danser, de Noerejev van het plein, zeg maar!!

Hij dirigeerde het weinige aanbod aan verkeer naar die plaatsen waar hij ze hebben wilde. Er werd geluisterd naar hem!! Hoe verbazingwekkend dat je nu ook in de oren klinkt, men luisterde naar een agent en zijn aanwijzingen werden strikt opgevolgd. Hij straalde gezag uit en wist wat handhaven was. Na de spits gaf hij de kruising weer vrij. Nam zijn klapbord onder de arm en borg deze op in een kist die tegen de gevel was aan geplaatst en waarop in grote letters stond te lezen POLITIE. Na nog even gecontroleerd te hebben of het verkeer wel echt goed doorstroomde op zijn kruising verdween hij op zijn fiets in de richting van de binnenstad.

Zijn taak zat er weer op voor die dag!

 

De eerste supermarkt van de “Dirk van de Broek” keten, had zijn deuren net geopend wat vrijwel onmiddellijk tot de ondergang leidde van de kaasboer. Onder de onderdoorgang op het Mercatorplein was deze gevestigd en had een enorme aantrekkingskracht op het winkelend publiek.

Vooral het ‘nieuwe’ leek veel volk te trekken. Moest je vroeger voor alle boodschappen naar een aparte winkel vanaf nu vond je alles onder een dak. Op die plek waar eerst de kaasboer was gevestigd, verrees de eerste snackbar in de buurt. Weer zo’n nieuw fenomeen waar de buurt bewoners al snel aan gewend waren.

De straat, het domein van spelende kinderen

 

Je speelde op straat, het aantal auto’s was nog op twee handen te tellen. De straat was het domein van de kinderen uit de buurt. Ik kan me nog goed herinneren dat ik samen met de buurkinderen aan het ‘stoepen’ was (met twee man werd dit gespeeld. Elk aan een kant van de straat, het doel was de stoeprand van de ander te raken, door de bal te gooien.). Een auto kwam door de straat rijden. We gingen een beetje aan de kant zodat de wagen door kon rijden.

De auto stopte, het raampje ging open en de man riep:

“Wie staat ervoor?”

Mijn vriend Henkie riep: “Ik meneer”

Waarop de man vroeg:

“En hoeveel punten heb je nog nodig?”

Henkie antwoordde: “Nog 1, meneer”

De man glimlachte en zei:

“Nou, waar wacht je dan op? Maak het spelletje maar even af, ik wacht wel!”

Geen ander verkeer dat werd gehinderd, de mensen hadden nog tijd en genoten van kleine dingen. Na drie keer heen en weer gooien was het raak, Henkie scoorde en was zo blij alsof hij landskampioen geworden was!

De man lachte ons toe en zei:

“Jou zie ik nog wel eens in ‘de Meer’ terecht komen knul!”

Langzaam trok hij op en zwaaide terwijl hij wegreed in de richting van de Jan Evertsenstraat. Ach, het kon allemaal in die tijd.

 

Op straat spelen was trouwens toch een belevenis. Het was een kinderrijke straat, daardoor hoefde je je nooit te vervelen. Ruimte genoeg om spelletjes te spelen.

Nee geen PS3, een DS 3d Of een XBOX.

Nee, gewoon stoepen, touwtjespringen, verstoppertje spelen, Diefje met verlos of gewoon wat kattenkwaad uit halen.

 

Kattenkwaad

Tja, het uithalen van kattenkwaad. Je had er bijna een dag taak aan. Ik woonde tussen mijn vijfde en mijn 16 levensjaar in die Orteliusstraat. Natuurlijk bestond het kattenkwaad in die beginperiode uit heel andere dingen dan toen je wat ouder werd. De herinneringen vliegen door je hoofd als je eraan gaat terugdenken. Geen wereldschokkende dingen, maar wel stuk voor stuk zaken die met die tijd verbonden waren.

 

De wasmachine:

Maandag was de wasdag bij uitstek.

Dan stond bij ons de keuken op zijn kop. Zo aan het eind van de vijftiger jaren kreeg mijn moeder de beschikking over een wasmachine. Voor die tijd werd de was ‘gekookt’ een grote ijzeren ketel werd dan op het vuur geplaatst met wasgoed erin. Stuk voor stuk werden ze dan weer uit de ketel gevist en bewerkt op het granieten aanrecht. Gespoeld in een ingemetselde gootsteen, gedeponeerd in een zinken emmer met schoon koud water.

Dan naar het balkon met de hele handel. Daar werden de kledingstukken uit de emmer gevist en uitgewrongen. Gewoon met de hand, en opgehangen aan de waslijnen die aan de buitenzijde van het balkon waren gespannen.

De gewone kleren en lakens waren eigenlijk een peulenschil voor mijn moeder. Het echte werk kwam pas aan het einde van de wasdag. Mijn vader zijn schildersoveralls moesten wit en onberispelijk zijn. Die dingen werden opgekookt, vervolgens languit op het aanrecht neergelegd en dan werden ze centimeter voor centimeter behandeld met een borstel die rijkelijk was voorzien van groene zeep. Spoelen en nogmaals het hele proces op nieuw! Voorwaar, het was geen sinecuren om de vrouw te zijn van een schilder met kapsones!

 

De aangeschafte wasmachine was zo’n geëmailleerd geval, met boven op twee rollen die met de hand in beweging werden gezet en waar het natte wasgoed tussen door werd gehaald om het overtollige water eruit te persen. De bak werd gevuld met kokend water. De vroegere wasketel van mijn moeder deed nu dienst als waterkoker. Het hete water werd dan in de wasmachine gedeponeerd, een schep OMO-waspoeder erbij en het feest kon beginnen.

In het midden van het apparaat bevond zich een schoep die twee kanten op draaide. Viermaal linksom en viermaal rechtsom.

 

Ik weet dat nog zo goed omdat ik eens een keer een lel voor mijn harses had gekregen toen ik op een onbewaakt moment, tegen alle waarschuwingen in, de stekker in het stopcontact had gestoken en dat ding had aangezet.

Ik kon mijn nieuwsgierigheid gewoon niet langer in toom houden en moest weten wat dat water en de was, zo vreemd deed bewegen. Als het zeepsop erin zat en de was dan kon je dus absoluut niet zien hoe het werkte. Nou stond er een waarschuwing op dat ding dat je hem niet ongevuld aan mocht zetten. Tja, lezen kon ik nog niet, maar het scheen zo te zijn dat als dat ding droog draaide hij warm zou lopen en daardoor de motor kon beschadigen.

 

Dus, op een onbewaakt moment, dacht ik stilletjes de ontdekking van de eeuw te doen. Niemand in de buurt, dus even snel de stekker erin en aan de knop gedraaid en op volle toeren dan maar! Binnen een minuut begon me dat ding toch te krijsen, als of er een speenvarken verkeerd werd geslacht. Een heel hoog schel geluid klonk door de keuken. Nog voor ik de stekker eruit kon trekken was mijn moeder al de keuken binnen gestormd en had ik een knal voor mijn kanis te pakken.

“Hoe vaak moet ik jou nou nog vertellen dat je met je tengels van die spullen af moet blijven?”

Ik stond er een beetje beduusd bij en verzamelde moed om antwoord te geven. Dat was echter geenszins de bedoeling van de vraag. Ik werd onmiddellijk de keuken uit gestuurd met de mededeling:

“Ga je vader maar even pesten, ik heb er wel even genoeg van!”

 

Kikkers

De tweede aanvaring met mijn moeder was een paar weken later en ook hier was weer een hoofdrol weggelegd voor die vermaledijde ‘wasmachine’.

Het was midden in de zomer. We hadden vakantie. We speelden met zijn alle op straat. In de zomer, tijdens de vakanties mochten we wel op de Orteliuskade spelen. Daar was wat meer ruimte en wat meer groen.

Daar was ook de, nogal verwaarloosde en op zijn einde lopende boerderij van ‘van den Broek’.

Daar mochten we dus niet naar toe. Er werd ons op ons hart gedrukt dat we daar weg moesten blijven. De meest afgrijselijke horrorverhalen deden de ronde over van den Broek zijn boerderij. Die horrorverhalen werden bewust verspreid door de verschillende ouders om hun kinderen maar weg te houden bij die boerderij. Stiekem daar gaan spelen was er niet bij.

Als je dat toch deed dan gaf de lucht, die je mee naar huis nam, precies aan waar je geweest was. Mijn moeder gilde dan tegen me en zonder te vragen waar ik geweest was riep ze:

“Ik heb je nog zogezegd dat ik niet wil dat je naar de boerderij gaat, nou ben je daar verdomme toch weer geweest! Waarom luister je nou niet is voor een keer?”

 

Ook die laatste vraag was weer retorisch en ze zat absoluut niet te wachten op een antwoord. Ik op mijn beurt begreep er geen donder van. In die tijd had ik sterk het gevoel dat mijn moeder paranormaal was. Ik bedoel, ik had haar niets verteld, ik had niet gezegd dat we op de boerderij waren geweest. Hoe kon ze dat nou toch weten???

 

De lucht dus!

Pas jaren later begreep ik dat ik zo een doordringende mestlucht bij me had als ik daar geweest was, dat die lucht me verraadde.

 Die maandag dus waren we met een aantal vrienden op kikkerjacht geweest. Op de boerderij het stikte het van de kikkers in die tijd. Ze waren moeilijk te vangen, dus het mannelijk jachtinstinct kwam goed van pas. De jacht begon vroeg om een uur of half tien had ik al een stuk of zes gevangen. Ik stopte ze in de zakken van mijn korte broek om mijn handen vrij te hebben voor de volgende die mijn pad kruiste. Daar kwam hij aan, de grootste tot nu toe en hij maakte flinke sprongen.

Geen punt natuurlijk, zeker in die tijd was ik nog bewegelijk genoeg, vol goede moed erachteraan!

 

Hij begaf zich naar de rand van de sloot, ik moest nu snel handelen anders plofte hij in de sloot en dan was mijn kans voorbij. Nog een klein stukje en dan had ik hem. Weer schoof hij een beetje verder, ik veerde op, stak mijn handen uit om toe te slaan en……………voelde de grond met een klap onder me wegzakken en belande languit in de sloot waar ook het mestvocht in geloosd werd. Ik hoef natuurlijk niet uit te leggen hoe ik er uitzag en welke lucht ik om me heen had hangen. Lachende vriendjes om me heen, gaven me nou niet echt het gevoel dat het wel allemaal goed zou komen.

 

Snel naar huis en me onderweg bedenkend hoe ik dit nu weer uit ging leggen. Ik zag het al voor me, de rest van de vakantie huisarrest. Maar ja, niet naar huis gaan was ook geen optie, ik werd onpasselijk van de lucht die om me heen hing. De deur was dicht, geen sleutel bij me dus maar een mogelijkheid, aanbellen!

De deur werd opengetrokken.

Dat gebeurde via een touw dat via een ingenieus systeem van driehoog naar beneden liep. Door eraan te trekken ontgrendelde de deur en kon men naar binnen. Van boven klonk het bekende “wieisdaar” drie woorden, meestal in een zucht uitgesproken.

“Ikke” riep ik niet al te luid.

“Wie??” klonk het nu wat luider.

“Ikke!!” zei ik iets nadrukkelijker

“Wat kom jij nou thuis doen? Is er wat gebeurd? Anders ga je nog maar mooi even buiten spelen ik ben nog lang niet klaar met de was, hoor je??”

Ik was inmiddels de eerste trap op geklommen en riep heel zachtjes:

“Ik ben in de sloot gevallen”

Even was het stil daarboven.

“ Wie is er in de sloot gevallen??”

“Ikke” zei ik weer zo zachtjes mogelijk.

Ik was nu de helft van de tweede trap gepasseerd en kwam

dus gevaarlijk dicht in de buurt van mijn moeder.

“Ga me niet vertellen dat ik het goed versta, hé? Je gaat me niet vertellen dat je toch naar die vieze boer bent geweest en daar in de sloot bent gevallen, toch?? Dat ga je me niet vertellen, hoor je!!”

Wat moet je dan als kind, als je zo vaak verteld wordt dat je iets niet moet vertellen? Wat heb je dan voor keus?

“Ja Mam, ik ben daar wel geweest!” Inmiddels was ik op de helft van de laatste trap en was niet alleen binnen gehoorsafstand, maar ook binnen handbereik en dat maakte het toch weer een stukje minder prettig allemaal. Ik had mijn misdaad nog amper toegegeven of de rechtszitting was al klaar en de eerste straf kon ik al incasseren. Een knal voor mijn kop was mijn deel.

 

Ik stond nu boven aan de trap, nog een beetje na te druppen op het zeil dat op de gang lag. Ze bekeek me van kop tot teen en was ziedend!

“Gadverdamme, je stinkt een uur in de wind, dat is niet te harden. Kleed je maar uit ik gooi je kleren meteen allemaal in de wasmachine, gaan we eens kijken of we die schoon krijgen en of we die stank eruit kunnen halen.”

De stemming begon om te slaan, de kwaadheid maakte plaats voor bezorgdheid.

“Hoe is het met jou, niks kapot? Man je had wel kunnen verdrinken! Waarom denk je nou dat we altijd zeggen dat je daar weg moet blijven? Nou gelukkig is het goed afgelopen en heb je zelf niks. Vlug uit de kleren en jij onder de douche”

“Ja maar……”

“Je gaat nou toch ook nog niet eens weer staan te ‘ja mare hé’! Mijn eerste poging om haar te vertellen dat ik nog kikkers in mijn zakken had zitten was dus op niets uitgelopen. Meteen maar een tweede poging erachteraan.

“Mam, ik moet je ………”

“Robbie…”

Oei, ze ging Robbie zeggen. Dat wees meestal op een opkomende woede, dus voorzichtigheid was geboden.

“Robbie, hou op. Het is mooi geweest je doet wat ik gezegd heb. Mijn geduld met jou is aan zijn einde, jonge man!”

 

Tweede poging ook een fiasco dus. Ondertussen had ik mijn boven kleren uit getrokken en mijn sokken. Alleen nog een onderbroek en een onderhemdje aan, welke ooit wit waren geweest. Mijn moeder had rest al in haar handen en hield ze ver van zich af.

Nog een poging, dan maar!

 

“Maar Mam, ik heb nog ……….”

Ze keek me aan met een blik waarvan ik wist dat als ik door zou gaan ik weer een knal kreeg. Ik haalde een beetje verongelijkt mijn schouders op, trok snel mijn onderkleren uit en verdween richting douche. Ze riep me nog achterna, dat ze me zo schone kleren zou brengen, maar eerst even de was in de wasmachine ging stoppen.

 

Ik stond onder de douche, liet het heerlijke schone water over me heen lopen en smeerde me in met zeep om die penetrante mestgeur te laten verdwijnen. Ik stond net in het schuim, toen ik een afgrijselijk gekrijs hoorde in de keuken. Ik wist het meteen. Mijn moeder had mijn kikkers gevonden en ik bereide me voor op de volgende ronde van de confrontatie.

Ik hoorde haar tieren in de keuken en kroop als het ware weg in een hoekje van de douche en wachtte af op de dingen die, ongetwijfeld komen gingen.

Een hoop gestommel en harde klappen wisselde het getier af. Plotseling, als uit het niets, vloog de douchedeur open. Met verwilderde blikken, enigszins hijgend van de

Inspanning en met in haar hand een bebloede houten roerstok stond ze in de deuropening van de douche.

“JIJ, jij…. Rotjong!! Waarom heb je me niet verteld dat je nog kikkers in je zakken had zitten? Nou vooruit vertel op?”

“Ik wilde het wel zeggen maar ik mocht het niet van je!”

Ze was overrompeld door het antwoord en trok een bedenkelijke frons boven haar oog.

“………je mocht dat niet vertellen?” herhaalde ze mijn laatste woorden.

“Ja” riep ik. Ik kreeg door dat ik aan de winnende hand was.

“Ik wilde het steeds zeggen maar jij riep maar dat ik mijn mond moest houden.”

Ik stond inmiddels te rillen van de kou. Naakt en nat in een douche die niet verwarmd was, was geen onverdeeld genoegen.

 

Na wat bedenktijd en nog een flinke uithaal naar een van de kikkers die voorbijkwam huppen, keek ze me aan en zag me rillend in de hoek staan van de douche.

De moederlijke gevoelens kregen de over hand en je zag de woede gewoon wegebben.

“Kom hier kind, je hoeft niet bang te zijn voor me!”

Ze gaf kennelijke een andere betekenis aan mijn rillen! Ze sloeg een grote handdoek om me heen en begon me droog te poetsen. Onderwijl kreeg ik een zoen op mijn hoofd.

“Zo, dat ruikt in ieder geval weer een stuk beter!”

Ze zat op haar hurken, over haar schouder heen zag ik een kikker weg hupsen!!

 

Nooit is dat verhaal uit mijn gedachten verdwenen en was voor mij symbolisch voor die tijd!

Die mooie tijd!